Ik zag de koning het plein oplopen richting de ingang van de basiliek. Dit was het moment waar ik de afgelopen tien jaar naar toe had gewerkt. Zou het slagen? Ik had geen idee. Nu zou de geschiedenis een keer nemen of niet. Tot mijn vreugde zag ik dat het mijn priesters in iedere geval gelukt was hem en zijn dochter te scheiden van Ate, de enige die hem nog kon beïnvloeden. Dat hij er niet bij was, vergrote onze kansen. Maar zelfs zonder Ate schatte ik mijn kansen niet hoog in.
Atorro naderde de grote deur. Ik verliet het kleine balkon, liep te trap af en ging naar de grote deur. De menigte zag mij en viel stil. De spanning was voelbaar. Ik gaf de bewakers een seintje en ze openden de immense deuren. De deuren alleen al waren drie verdiepingen hoog en waren bedoeld om te imponeren. Er waren vier mannen nodig om ze open te duwen. Terwijl ze zich openden viel het licht de basiliek binnen. Het schermerdonker binnen loste op. Iedereen keek nu naar de deuropening.
Toen zagen ze hen binnenlopen. De schaduw, veroorzaakt door de het achterliggende licht, was enorm. De koning, met naast hem zijn kleindochter, donkere silhouetten tegen de ondergaande zon, het was mythisch. Ze leken groter dan ze waren.
De mensen die even stil waren geweest, begonnen te juichen. Atorro leek overdonderd.
Ik haalde diep adem, liep toen op hen af en boog diep. Ik ….
Uit: ‘Dagboek van de prior’
Ate keek somber naar de vertoning die zich beneden hem afspeelde. Atorro stond voor in de basiliek. De ruimte was daar zo ingericht dat het zijn grootheid accentueerde. Hij stond op een nauwelijks zichtbaar podium terwijl de vloer voor hem afliep. Pas halverwege de basiliek ging de vloer weer langzaam omhoog. De mensen vlak voor hem leken daardoor klein en Atorro een reus. De vuren links en rechts van hem zorgen voor groteske schaduwen op de witte muren achter hem. Al zijn gebaren werden uitvergroot en zijn stem werd teruggekaatst door de muren zodat iedereen hem kon verstaan. Hij leek geen mens meer, hij leek een god.
En de mensen juichten. ‘Atorro, Atorro’ scandeerden zij, ‘groot is Atorro, groot is de zoon van Bodo, hij is waarlijk Atorro de Grote. Hij vertegenwoordigt de goden.’
Anderen riepen.: ‘hij is geen plaatsvervanger, nee, hij is God.’
‘Atorro,’ bromde Ate zachtjes. ‘Zie toch wat er gebeurt, grijp toch in. Doe iets, red Marinde.’ Toen keek hij nog eens goed naar het gezicht van zijn oude vriend. En opeens besefte hij het: dit was precies wat Atorro wilde.
Ate draaide zich om, verliet de basiliek en ging naar de kamer waar hij altijd verbleef tijdens de processie. Daar aangekomen nam hij zijn besluit. Hij pakte een stapel papieren, liep naar zijn bureau en begon te schrijven.