De Ziener – hoofdstuk 10

‘Geen mens om op te leunen’
Uit: Het lied van Roos en Zlatan

10. Mizma

Ze waren al zo lang op de vlucht. Op de vlucht voor oorlog, honger en geweld en juist nu, in het open veld, brak een noodweer uit. Voordat ze ook maar iets konden doen waren ze doorweekt. De mannen lieten de paarden stoppen, de kinderen kropen onder de wagens met doeken over zich heen getrokken om zich te beschermen tegen de regen. Maar het hielp niet, het water kwam ook daar doorheen. Vaders en moeders keken elkaar hulpeloos aan, wat konden zij nog doen tegen dit natuurgeweld? Ze wisten dat hun kinderen ziek zouden worden en misschien zelfs sterven. Moedeloos schudde de leider zijn hoofd, hij zakte neer op de bok, verslagen door deze laatste tegenslag.
Op dat moment kwam de eenzame ruiter voorbij. Hij leek geen last te hebben van het onweer. Toen hij de kleine karavaan passeerde, bekeek hij de kleumende mensen aandachtig en stapte af. Zodra zijn voeten de grond raakten, stopte het met regenen. Hij liep naar de kant van de weg en pakte wat afgewaaide takken. Hoewel het hout nat was had hij binnen de kortste keren een groot kampvuur brandende en iedereen kwam er omheen staan om zich te warmen. Eén van de vrouwen haalde haar kookspullen te voorschijn en niet lang daarna rook het heerlijk naar vers gebraden vlees. Toen de reizigers zich omdraaiden om hun weldoener als eerste eten te geven, bleek hij verdwenen. Niemand had hem zien gaan.
Na die ontmoeting keerde hun lot. De volgende dag vonden ze een verlaten dorp waar zij zich konden vestigen.
En zij noemden hem ‘de vreemdeling’.

Ze werden naar een grote zaal gebracht waar ze werden opgewacht door een grote groep mensen. Marinde liep voor hen uit. Daarna kwam Erduban in zijn rolstoel, geduwd door Talin. Daarachter liepen Hakim en Zlatan, dan volgden de overige reizigers. In de grote zaal aangekomen, liep Marinde door naar een podium aan de andere kant van de zaal. Op het podium stond een eenvoudige, houten stoel. Ze draaide zich om en ging daarop zitten. Roos ging naast haar staan. In de hele zaal zaten maar twee mensen, Marinde en Erduban.
Erduban gebaarde Talin dat zij hem tot vlak voor Marinde moest duwen. Hakim en Zlatan volgden op een paar passen afstand. Voor Marinde aangekomen bleven ze staan. Het werd doodstil in de zaal.
‘Koningin Marinde, Roos, edelen van Ustahs. Het is mij een grote eer dat ik hier weer mag zijn en dat u mij en mijn gezelschap zo vriendelijk hebt ontvangen. Ik kan nu niet anders dan terugdenken aan twintig jaar geleden, toen Bodo en ik hier ook zo voor uw vader stonden. Ondanks de grote dreiging waren dat gelukkige tijden. Zoveel dappere mannen en vrouwen die toen nog leefden, zoveel …’
Erduban stokte. Zlatan, die Erduban nog nooit sprakeloos had gezien, keek hem vragend aan. Toen zag hij tot zijn verbazing dat de ogen van de oude man zich vulden met tranen die daarna over zijn wangen liepen. Hij was niet de enige die dat zag, ook de Ustahshi die Erduban in gezicht keken zagen het. Een geroezemoes steeg op. Erduban bleef sprakeloos, hulpeloos hief hij de handen op.
Marinde stond op. ‘Erduban, inderdaad waren de tijden waar u op doelt in veel opzichten gelukkiger tijden dan nu. Het grote verschil met vroeger is dat wij samen, Anthune en Ustahs, Naïr verslagen hebben. Maar niemand is ongeschonden uit de strijd gekomen, Anthune niet, Ustahs niet, ik niet, maar ook u niet. Wij dragen allen ons verdriet met ons mee. Ondanks dat verdriet is het goed dat u naar ons gekomen bent, want er zijn nieuwe gevaren op komst, gevaren die, als we ze niet tijdig bestrijden, opnieuw grote offers van ons zullen vragen. Een dreiging die, als we haar niet vernietigen, een groter gevaar zal worden dan Naïr eens was. Een dreiging die de vriendschap tussen uw land en het mijne kan verstoren. Daarom ben ik zo blij dat u nu naar ons gekomen bent. Zo benadrukt u dat wij samen, Anthune en Ustahs, het gevaar moeten bestrijden, dat we het gevaar kunnen bestrijden! Daarmee eren we hen die voor ons hun leven hebben gegeven.’
Na Marinde’s woorden begonnen mensen te klappen en te juichen. Erduban boog het hoofd en Talin wiste zijn tranen af.
‘U allen hebt een lange reis achter de rug. U krijgt nu de gelegenheid om u op te frissen en uit te rusten. Daarna wil ik graag de maaltijd met u delen en zo de gastvrijheid van Ustahs eer aan doen.’
Marinde was amper uitgesproken of een bediende stapte naar voren om het reisgezelschap de weg naar de gastenverblijven te wijzen.

Bij de gastenverblijven aangekomen namen ze allemaal de kans waar om zich te wassen en schone kleren aan te trekken.
Zlatan ging daarna bij het raam van zijn kamer staan en keek uit over de stad. Het was een indrukwekkend gezicht. De avond was al gevallen, maar de stad met al haar lichten strekte zich uit als een tapijt aan zijn voeten. Hij vond het prachtig. Natuurlijk, de vesting in Dargor lag ook hoog boven de stad, maar Dargor was veel kleiner dan Vaudan en ’s nachts brandden daar lang niet zoveel lichten als hier. In Vaudan waren vrijwel alle straten verlicht met grote lantaarns die werden aangestoken zodra het duister inviel. In Dargor was dat onvoorstelbaar. Rijken lieten zich, als zij in het donker naar buiten moesten, voorgaan door een bediende met een lantaarn, in Vaudan was dat niet nodig. Beide steden deden zo hun reputatie eer aan: Dargor bleef een donkere stad en Vaudan een stad van licht. Zlatan nam zich voor om, zodra hij terug was, hier met zijn vader over te spreken. Verlichting als hier zou Dargor veel veiliger maken.
Toen hij was uitgekeken, liep hij zijn kamer uit. De kamer lag aan een gang waaraan ook kamers van de andere reizigers grensden. Hij liep de gang door en kwam in een grote zaal waar lange eettafels, maar ook enkele comfortabele stoelen stonden. Hakim zat er al en hij rookte zijn pijp terwijl hij naar het brandende haardvuur keek. Hij gebaarde Zlatan bij hem te komen zitten.
‘De anderen zijn de stad al in, ze waren niet meer te houden.’
Hij lachte toen hij de teleurstelling op het gezicht van Zlatan zag.
‘Je dacht toch niet dat ik je zou toestaan om de hoerenbuurt van Vaudan onveilig te maken? Je vader zou me dat nooit vergeven. En Marinde trouwens ook niet, want ze verwacht je samen met Erduban, Talin, mij en enkele belangrijke Ustahshi voor het diner. Daar kom je echt niet onderuit.’
Het vooruitzicht om met Marinde te dineren maakte wel wat goed, maar toch bleef Zlatan even mokken omdat hij niet mee de stad in mocht en nu snapte dat het regime waar hij hier onder viel net zo streng zou zijn als in Dargor. Maar, nam hij zich voor, ooit zou het hem lukken om aan het wakend oog van Hakim te ontsnappen. Die kon hem nooit alle dagen in de gaten houden. Door dit vooruitzicht klaarde hij een beetje op.
Hij had niet in de gaten dat Hakim hem bleef aankijken en zijn gedachten meer dan goed begreep. De soldaat glimlachte en besefte dat zijn rol van kinderjuffrouw nog niet over was en dat hij daarbij wel enige hulp kon gebruiken. Misschien dat Talin hem helpen kon.
Vlak daarop kwamen Erduban en Talin uit hun kamers. Aan Erduban was niet meer te zien dat hij nog maar kort tevoren zo geëmotioneerd was geweest. Hij had een schone tovenaarsmantel om, de kap teruggeslagen over zijn schouders. De zwarte haren waren keurig gekamd en in een vlecht gebonden. Hij zag er indrukwekkend uit. Het feit dat hij in een rolstoel zat deed daar niets aan af.
Zodra ook zij in de grote zaal waren, stapte een lakei naar voren. Blijkbaar had hij op hen gewacht en vroeg hen hem te volgen. Ze liepen allen achter de man aan, op Erduban na die door Talin geduwd werd. Zlatan had nog aan Talin gevraagd of hij dat van haar kon overnemen, maar ze had niet eens op zijn vraag geantwoord, haar ogen zeiden genoeg: nooit zou zij Erduban door een ander laten duwen. Door allerlei gangen kwamen ze uiteindelijk in de koninklijke vertrekken. Voor een grote deur stonden bewapende wachten. Die deden de deur open toen ze aankwamen en salueerden toen zij hen passeerden. Achter de deur lag een grote zaal. Drie haardvuren zorgden ervoor dat het aangenaam warm was. In het midden van de zaal stond een grote, met mooi servies gedekte, tafel. Bij een haard stonden enkele mannen en vrouwen met elkaar te praten. Een bediende stapte naar voren. Hij droeg een groot, zilveren dienblad met daarop gevulde wijnglazen. Ze namen allen een glas in de hand. Eén van de wachtende mannen stapte op hen af. Hij liep door tot vlakbij Erduban en gaf hem een hand. Hij was de jongste van de aanwezige Ustahshi, Zlatan gokte dat hij ongeveer veertig jaar was.
‘Ik ben Fedor, raadsheer van Marinde. Het is lang geleden dat ik u ontmoet heb, Erduban, het waren toen andere tijden. Ik ben blij dat ik u nu de hand kan schudden en u kan danken voor al het goeds dat u de laatste jaren voor ons hebt gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat zonder uw inspanningen, en die van je vader natuurlijk,’ hij zei dat laatste terwijl hij Zlatan aankeek, ‘de verhouding tussen Anthune en Ustahs niet zo goed zou zijn.’
Erduban knikte.
‘Ik ben blij dat u onze intenties hebt herkend. Een minder wijs man zou ze hebben genegeerd. Marinde heeft een gelukkige hand in het kiezen van haar raadgevers.’
Fedor boog kort het hoofd, waarna hij de andere mannen en vrouwen voorstelde.
‘Dit is Enar, dit is Levo, deze dame is Carina en deze heer is Alasi.’
Bij elke naam die Fedor zei, boog de genoemde het hoofd. Levo was in een militair uniform gekleed, de anderen droegen een donker gewaad. Later zou Erduban Zlatan vertellen dat dat de toga’s van de leermeesters waren. Ze stonden in hoog aanzien in Ustahs.
Daarna stelde Erduban Hakim, Zlatan en Talin voor. Nadat dat gedaan was, begonnen ze met elkaar te praten. De Ustahshi vroegen hoe de reis was geweest en Carina vroeg aan Zlatan hoe hij de tunnel gevonden had. De enige die zich niet in het gesprek mengde was Talin. Ze nipte af en toe aan haar glas, maar zei geen woord.
Plotseling zwaaide de deur open en trad Marinde binnen. Ze werd gevolgd door haar dochter en een oudere man. Hakim fluisterde dat dat Enzo was, een belangrijke raadgever en een persoonlijke vriend van Marinde. Iedereen stond op.
‘Dames, heren, gaat u zitten.’
Iedereen voldeed aan het vriendelijk uitgesproken verzoek van Marinde. Erduban kwam tussen Marinde en Roos in te zitten, Zlatan weer naast Roos. Talin ging daarnaast zitten, maar pas nadat ze Erduban geholpen had over te stappen van de rolstoel naar een gewone stoel. Het was duidelijk dat zij zo dicht mogelijk bij Erduban wilde zitten. In tegenstelling tot wat Zlatan verwacht had, werd er niet over het doel van hun bezoek gesproken of over andere staatszaken. Het gesprek ging over het weer, het leven in Ustahs en Anthune, muziek, paardenrennen en van alles en nog wat. Hakim sprak met Enzo over de kwaliteit van bepaalde wapens en Roos vroeg van alles aan Zlatan over het leven in Dargor. Hij werd verlegen van die aandacht en vond haar bij nader inzien knapper dan hij eerst gedacht had.
Maar Marinde vond hij nog mooier. Ze droeg een simpel ogende, zwarte jurk die de schouders bloot liet. Om haar hals droeg ze een gouden collier. Het was haar enige sieraad. Marinde droeg haar haren nu los, ze hield het enkel met een paar kammen uit haar gezicht. Ze zag er heel eenvoudig uit, maar juist daardoor meer koninklijk dan Zlatan zich kon voorstellen.
Ze was belangstellend naar haar gasten. Toen ze hoorde dat Talin uit Zran kwam, knikte ze en zweeg even. Zlatan begreep dat zij het trieste lot van de inwoners van deze stad kende en dat zij deze informatie even op zich liet inwerken. Ze vroeg niet verder aan Talin, maar uit haar grijze ogen straalde begrip.
Ze waren nog maar net uitgegeten, toen de deuren weer open zwaaiden. Een oude man liep, ondersteund door een bediende, naar binnen. Fedor stond op en schoof een stoel tussen die van Erduban en Roos.
‘Mijn oom,’ zei hij, ‘Mizma, raadsheer van de oude koning.’
De man ging zitten, maar zei niets. Erduban gaf hem een hand en sprak enkele woorden die Zlatan niet verstond. De man reageerde niet. Zijn ogen flitsten onrustig heen en weer. Hij leek te luisteren naar Erduban die zijn gesprek met Marinde vervolgde. Het viel Zlatan op dat na een tijdje Mizma wat rustiger werd en vervolgens naar Roos keek. Hij draaide zijn stoel bij en bleef haar strak aankijken, terwijl wat kwijl uit zijn mondhoek liep. Roos reageerde niet op de starende blik. Zlatan begreep dat Mizma niet meer bij de tijd was en ook hij lette na een tijdje niet meer op de oude man, maar ging helemaal op in het gesprek dat Hakim en Levo voerden. Het ging over de grote strijd tegen Naïr. Levo betoogde dat Elasser een perfecte strategie had gevolgd, als hij de strijd op het oorspronkelijk geplande terrein had uitgevochten, had hij het leger van Naïr nooit zo’n slag kunnen toebrengen als hij nu gedaan had. Hakim was het met hem eens.
‘Bodo, de sukkel!’
De woorden van Mizma waren zo luid uitgesproken en waren zo onverwacht dat iedereen stil viel en Mizma aankeek die zelf nog steeds naar Roos staarde.
‘Nu weet ik het weer, Bodo de sukkel. Ik herken je wel.’ Mizma lachte. ‘Je stond daar bij het graf van Elasser en je dacht dat je de oorlog verloren had. Stomkop, zag je dan niet dat je Naïr verslagen had?’
Roos keek verschrikt op, ze wist niet wat ze moest doen. Het was duidelijk dat Mizma haar aansprak en dacht dat ze Bodo was.
‘Nooit kan Naïr meer tegen ons optrekken, zijn leger is weg, foetsie. Hij is machteloos, nooit meer een gevaar voor ons. En nu moet jij weg, jij hoort hier niet, ga weg jij. Je bent een gevaar voor Ustahs. Ga weg.’
Hij stond op en gebaarde wild.
Erduban riep zijn naam.
‘Mizma, Mizma.’
De oude man draaide zich om en keek nu Erduban strak aan.
‘Ja, jou ken ik ook nog, tovenaar uit het westen. Jij hebt dood en verderf gebracht naar Ustahs. We hadden jou meteen moeten doden. Meteen!’
Daarna stelde Erduban een vraag die Zlatan de adem benam.
‘Toen jij daar stond op die heuvel bij het graf van Elasser, toen Atorro wegreed en jij achterbleef bij Bodo, heb jij hem toen verteld dat Marinde zwanger was?’
Het antwoord kwam meteen, zonder aarzelen: ‘Natuurlijk niet, sukkel. Dat was toch niet in het belang van Ustahs, niet in het belang van Atorro. Hij heeft mij er zelfs nog voor beloond, later.’
Roos gaf een schreeuw en Marinde werd lijkbleek. Mizma keek naar Marinde en zijn even weer krachtige houding verdween net zo snel als ze was opgekomen. Zijn schouders zakten in, de ogen werden opnieuw onrustig en flitsten heen en weer. Het was duidelijk dat het heldere moment dat hij even had, weer voorbij was.
Er viel een ijzige stilte. Iedereen keek naar Marinde. Die zat op haar stoel en keek strak voor zich uit. Na wat Zlatan een eeuw leek, wenkte Fedor een bediende en fluisterde hem iets in het oor. De man pakte Mizma bij de arm en leidde hem met zachte drang de zaal uit. Daarna beval Fedor de andere bedienden de eetzaal te verlaten. Hij sloot de deuren achter hen en ging weer aan tafel zitten.
‘Fedor, wist jij….’
‘Marinde, nee! Ik had geen idee. Maar ik ben schuldig, want ik had dit moeten vragen, ik had dit moeten zien. Het spijt me, Marinde.’
Daarna keek Fedor zich tot Roos. ‘Roos het spijt me, het spijt me echt, ik wist dit niet. Ik …’ Hij fluisterde.
Marinde richtte zich tot Erduban. ‘Waarom heb jij hem net deze vraag gesteld, waarom net deze éne vraag?’ Het klonk hulpeloos en beschuldigend tegelijk. Ze pakte een fles van de tafel, schonk haar glas vol en nam een slok, terwijl ze Erduban strak aankeek.
‘Ik stelde de vraag, ik … dat komt door Zlatan. Marinde, het is geen geheim, je hebt mij jarenlang niet willen ontvangen ondanks alle verzoeken daartoe. Je was boos op mij, en terecht. Als mens mocht je me alles verwijten wat je me verweet. Ik weet het, ik erken het, ik ben schuldig. Maar als koningin was die houding je onwaardig. Dat weet je, daarom zitten we hier. Ik sprak hier met Zlatan veel over tijdens onze lange reis. Hij zei dat je boos op mij was omdat ik verraden had wie je het meest lief was. Dat klinkt plausibel, maar dat is het niet. Je hebt me niet de toegang tot Ustahs ontzegd omdat ik Bodo verraden heb, dat weet je overigens niet al heb je dat vast kunnen raden. Je hebt me nooit willen ontvangen omdat Bodo je verraden heeft. De hele avond heb ik mij afgevraagd hoe Bodo jou verraden zou kunnen hebben en ik wist het niet, totdat ik Mizma zag en hoorde. Toen begreep ik het: je rekende erop dat Bodo ooit naar je toe zou komen, omdat hij wist dat je zwanger was. Maar hij kwam niet. Hij wist het niet, maar iemand moet jou de overtuiging hebben gegeven dat Bodo wel wist van je zwangerschap. Zodra ik Mizma zag, begreep ik alles. Marinde, je moet me geloven, Bodo wist niets van je zwangerschap. En daarom kwam hij niet naar je toe. Hij dacht dat je niet meer van hem hield, dat je gekozen had voor Ustahs en dat hij je in de weg zou lopen.’
Iedereen had ademloos geluisterd. Erduban zakte achterover in zijn stoel en zweeg. Marinde keek strak voor zich uit, ze nam gedachteloos nog een slok van haar wijn. Fedor zat op zijn stoel, zijn blik op de kunstig opgemaakte schaal met gebraden eend gericht. Het leek alsof hij niets had meegekregen van wat Erduban gezegd had.
Na een lange stilte nam Carina het woord. ‘Het is beter als iedereen nu gaat slapen, morgen praten we verder. Natuurlijk ten overvloede, over alles wat hier gezegd is mag nooit met een ander gesproken worden. Al heeft Mizma misdadig gehandeld, hij heeft gehandeld vanuit het idee dat hij zo Atorro en Ustahs diende. Als dit bekend wordt zal het de reputatie van onze vorstin en van Ustahs schaden.’
Iedereen stond op. Buiten de eetzaal werden Erduban, Zlatan, Hakim en Talin opgewacht door bedienden die hen terug brachten naar hun vertrekken.