De Ziener – hoofdstuk 11

‘Roos wist’
Uit: Het lied van Roos en Zlatan

11. Roos

Het was voorjaar. Wat de rest van het jaar een beek was, was nu een woeste stroom. Kinderen speelden aan de oever en moeders zaten te genieten van de warmte van de voorjaarszon. Het was de eerste mooie dag van het jaar. Het leek zo vredig, maar dat beeld werd ruw verstoord door de schreeuw van een kind in doodsnood. De vrouwen zagen het kleine meisje dat meegesleurd werd door het wilde water. Vol ontzetting sprongen ze overeind, niet wetend wat te doen. Het kind greep zich vast aan een steen, maar het was zinloos. Ze kon zich nooit lang vasthouden aan de spekgladde steen in het ijskoude water.
Plotseling rende een man naar voren, sprong in de stroom en liet zich door het water meevoeren naar het kind. Hoe hij het deed begreep niemand, maar vlak daarop stonden hij en het meisje weer op de oever. Het meisje huilde. Hij gaf het kind aan haar moeder.
‘Wie ben je, vreemdeling?’ vroeg één van de vrouwen.
Hij gaf geen antwoord, draaide zich om en liep weg.

Het was nog vroeg toen ze weer in de raadszaal bijeen kwamen. Van het gezelschap dat de vorige avond aanwezig was, ontbrak alleen Mizma. Zlatan zag aan Marinde niets meer waaruit je kon afleiden dat ze geschokt was door wat gisteren bekend geworden was. Ze was rustig, vriendelijk en maakte grapjes. Maar Roos zag er slecht uit. Ze had de afgelopen nacht blijkbaar niet veel geslapen, want ze had diepe wallen onder haar ogen.
’s Ochtends had Erduban al tegen Zlatan gezegd dat hij dit verwachtte. Marinde was te ervaren en had al teveel meegemaakt om zich door haar emoties te laten meevoeren.
‘Nee jongen, als jij verwacht zo meteen een gebroken vrouw aan te treffen, zul je raar opkijken. Ze zal uit niets laten blijken dat ze geschokt is. Maar dat ze dat is, daar kun je gif op innemen. En boos, boos op zichzelf dat ze Mizma’s bedrog niet eerder heeft herkend, boos op Mizma vanwege zijn verraad en boos op haar vader die haar dit heeft aangedaan. Want Mizma zou dit nooit alleen gedurfd hebben. Nee, hierin is duidelijk de hand van Atorro te herkennen.’
Ze hadden het ontbijt nog maar net op toen een bediende kwam en hen vroeg hem te volgen naar de raadszaal. Ze gingen meteen met hem mee. Daar werden ze welkom geheten door Marinde. Ze schonk zelf het drinken in voor haar gasten ondanks dat Fedor protesteerde.
‘Niet zeuren jij, jullie moeten fris blijven, want ik heb zometeen goede adviezen nodig.’
Zo afgetroefd accepteerde hij uiteindelijk dat Marinde ook voor hem drinken inschonk. Nadat iedereen zat, nam Marinde het woord.
‘Wat gisteren openbaar werd, was pijnlijk, pijnlijk voor mij en mijn dochter. Maar het is goed dat die waarheid eindelijk boven tafel is gekomen. Ik dank u dan ook daarvoor, Erduban. Zonder u was dit nooit aan het licht gekomen. Hierdoor kunnen wij Bodo beter begrijpen, maar,’ hier liet ze even een stilte vallen, ‘het verandert verder niets aan de feiten. U bent hier omdat grote gevaren op handen zijn en de broze vriendschap tussen Ustahs en Anthune bedreigd wordt. Als die vriendschap verbroken wordt, zal dat een onnoemelijk leed tot gevolg hebben. Mijn raadslieden, en ik met hen, zijn er van overtuigd dat er dan een oorlog komt, niet meer een strijd tussen mensen uit Anthune onderling, maar een strijd tussen Ustahs en Anthune. Een strijd die alleen maar verliezers zal kennen. Dat willen jullie voorkomen, dat willen wij voorkomen, daarom zijn wij hier. Laat ons daarom hierover met elkaar spreken.’
‘Koningin,’ begon Erduban aarzelend, ‘met u ben ik onthutst over wat gisteren bekend werd. Ik…’
Marinde gebaarde met haar hand, het was duidelijk dat ze hem begreep en dat hij niet verder hoefde te spreken. Erduban had willen zeggen dat het hem speet dat hij opnieuw de brenger van het slechte nieuws was. Op deze manier toonde Marinde hem zonder woorden dat ze het hem niet toerekende.
Zlatan zat tegenover Roos. Hij had liever naast haar gezeten, maar had geen kans gezien de tafelschikking te beïnvloeden, want hij werd door een lakei naar zijn plek geleid. Het was een rechthoekige tafel. Marinde zat aan het hoofdeinde, aan haar rechterhand zaten Fedor en Enzo, links van haar zaten Erduban en Hakim. Talin zat naast Erduban. Dan zaten aan elke zijde van de tafel twee raadslieden. Roos en Zlatan sloten de rij, ieder aan een andere kant van de tafel. Zlatan leidde uit deze tafelschikking zijn positie af. Dit keer was hij niet de zoon van een belangrijk vorst, maar slechts een jongen die gedoogd werd bij het overleg en waarvan geen inbreng werd verwacht. Hij moest zijn mond houden en luisteren. Hij begreep dat er niets anders opzat dan dat te doen. Misschien was zijn plek toch nog niet zo verkeerd. Hij kon nu Roos bekijken. Al was ze niet de mooiste vrouw in de ruimte, hij vond Marinde en Talin mooier, ze was wel de meest bereikbare vrouw. En ze was maar een paar jaar ouder. Hij begreep dat hij met haar meer gemeen had dan met al de andere aanwezigen in de vergaderzaal. Wie weet zou ze hem nog eens meenemen naar één van die vermaarde badhuizen hier in de burcht. Hij glimlachte even toen hij daaraan dacht, maar daarna verzette hij zijn gedachten. Hij moest opletten, wel, dan zou hij ook opletten.
‘Jullie willen Bodo.’
Het was geen vraag maar een stelling.
Erduban knikte. ‘Anthune valt uiteen. Het was een land van vrouwen, oude mannen en kinderen. Maar die kinderen zijn groot geworden en zijn nu een machtsfactor van betekenis. Het is een cliché: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. In Anthune is dat op dit moment de bittere werkelijkheid, want die kinderen lopen achter die machthebbers aan die hen het mooiste verhaal vertellen: het verhaal van moed, eer, avontuur en rijkdom. Allemaal zaken die ze missen. Ze zijn niet moedig, ze zijn niet trots op hun land, integendeel, ze moeten hard werken om rond te komen en dan nog is er geen overvloed. Zo is de situatie in Anthune op dit moment.’
Erduban sprak deze woorden somber uit, Zlatan had hem nog nooit zo negatief, zo hopeloos over Anthune horen spreken. Het klonk hem als heiligschennis in de oren.
‘Daarvoor hebben we Bodo nodig. Hij, of wie namens hem spreekt, zal het land weer bezielen en kunnen voorkomen dat er weer zo’n vervloekte oorlog uitbreekt. Een oorlog die alleen maar ellende zal brengen, alleen maar verlies. Geen moed, geen eer, geen avontuur en zeker geen rijkdom, alleen maar kille armoede. En dat ter meerdere glorie van leiders die enkel uit zijn op eigen gewin.’
Erduban schudde somber het hoofd.
‘Maar Bodo kan dat voorkomen.’
‘Bodo of wat er van hem over is?’
Het was Fedor die dit zei, en dit keer klonk het als een vraag.
‘Hij is niet dood.’ Roos sprak deze woorden fel uit. Ze kleurde toen iedereen haar aankeek en zakte wat onderuit in haar stoel. ‘Ik weet het zeker, hij is niet dood, ik voel het.’
Dit waren haar enige woorden tijdens de vergadering, daarna zei ze niets meer. Fedor keek haar onzeker aan, alsof hij niet wist hoe hij hierop moest reageren.
‘Ik denk ook niet dat Bodo dood is,’ zei Erduban. ‘Hij was een ervaren herder en gewend aan het buitenleven. En iedereen die hem ontmoette, hielp hem graag. Hij had iets wat de mensen voor hem innam, al voor de val van Naïr, maar daarna nog veel meer. De verhalen zijn daarover eensluidend. Hij werd overal hartelijk ontvangen. Totdat hij verdween.’
‘Kan het zijn dat hij een ongeluk heeft gekregen? Gevallen in een afgrond, overvallen door rovers?’
Het was Carina die dat vroeg. Roos keek haar boos aan alsof ze het haar kwalijk nam dat ze die mogelijkheid alleen al in haar hoofd haalde.
‘Nee, nogmaals dat lijkt me gek. In die maanden dat ik met hem reisde heb ik hem nooit een fout zien maken. En echt, geloof me, geen rover zou het in zijn hoofd halen Bodo aan te vallen. Hij had iets, ik weet niet hoe ik het zeggen moet, hij was … onaantastbaar. Als je hem zou aanraken dan zou je bang zijn je handen te branden. Hij was zo vriendelijk, zo …’
‘Vol liefde.’
Verbaasd keek iedereen naar Zlatan die dat gezegd had. Hij werd rood en zei niets meer. Marinde keek hem even vriendelijk aan.
‘Precies Zlatan, vol liefde, en dat in een tijd dat de dood nog zo huishield in Anthune, overal doden, gewonden, zieken, honger en armoede. En dan hij. Een te groot contrast.’
‘En toen verdween hij.’
‘Inderdaad Fedor, na een maand verdween hij. Geen spoor meer van Bodo. We weten dat hij in het laatste dorp dat hij heeft aangedaan een paard kreeg. Een zwart paard. Hij nam het aan, reed erop weg en niemand heeft hem daarna meer gezien. Vanaf dat moment is er alleen maar de mythe. Onvoorstelbare verhalen, wonderen die allemaal een verzinsel of een fabel zijn. Iemand die heeft gehoord van iemand die iemand gesproken heeft die … Nooit een te controleren feit. Altijd vaag, altijd te mooi om waar te zijn, onwerelds, goddelijk.’
‘En waar is hij nu, denk je?’ Weer was het Fedor die dat zei.
‘Ik weet niet waar hij is, maar hij is in ieder geval niet in Ustahs of Anthune. Zeker niet.’ Erduban zei dat zo stellig dat niemand daaraan twijfelde, al keken ze hem, op Marinde na, wel vragend aan. ‘Niemand kent Bodo zo goed als ik, op u na, hoogheid,’ vervolgde Erduban, ‘en ik weet zeker dat wanneer hij zou weten dat hij een dochter had, hij zich allang in Vaudan had gemeld. Dit staat voor mij vast: één, Bodo leeft en twee: hij is niet in Ustahs of Anthune. Maar waar hij wel is? De wereld is groot, veel groter dan wij weten. Hij kan overal zijn. Ik weet het niet.’
Erdubans stem zwakte af, hij zei de laatste woorden bijna fluisterend en verviel daarna in zwijgen. Niemand durfde de stilte te verbreken.
Eindelijk was het Marinde die het woord nam.
‘Laten we bij het begin beginnen. Waar zag u Bodo voor het eerst?’
Erduban was niet verrast door die vraag en zonder ook maar even te aarzelen begon hij te vertellen over de tocht die hij nu bijna tweeëntwintig jaar geleden ondernomen had om, uitgezonden door zijn orde, nieuws te verzamelen over de vorst uit Dargor. Zran was net vernietigd en dit was zo wreed, zo grof gedaan dat de tovenaars wel in actie moesten komen. Op de terugweg brak het wiel van zijn wagen. Omdat hij ruim voor het afgesproken tijdstip de vergadering van de tovenaars kon bereiken, besloot hij een paar dagen uit te rusten en na te denken over alles wat hij gehoord had. En daar, aan het eind van een warme zomermiddag, liep een eenzame zwerver bijna tegen zijn kapotte wagen. Hij sprak hem vriendelijk aan en in plaats van in paniek te raken of juist het tegendeel, hem aan te vallen, viel deze zwerver flauw. Een vieze zwerver, hij stonk alsof hij zich dagen niet gewassen had en had een verwaarloosde baard met klitten. Dat was zijn eerste ontmoeting met Bodo.
Iedereen luisterde ademloos. De geschiedenis was bekend, elke winter werd het verhaal van Bodo en Erduban bij het haardvuur verteld, maar nu hoorde iedereen het voor het eerst uit de mond van Erduban. Iedereen op Marinde na.
De zwerver bleek, nadat hij zich gewassen had, aangenaam gezelschap. Erduban kon niet nalaten nog éénmaal de aandacht op te vestigen op het feit dat Bodo zo vervuild was, maar hij deed dat glimlachend. Bodo bleek leergierig, vriendelijk en dapper. Erduban raakte steeds meer aan hem gehecht en Bodo werd als een zoon voor hem, de leerling die hij nog niet eerder aangenomen had omdat hij tot dan toe nooit iemand was tegengekomen die aan zijn eisen kon voldoen. Maar Bodo deed dat wel, dat had Erduban al gezien toen hij bewusteloos aan zijn voeten lag. Bodo was de ideale leerling, niet alleen door zijn karakter, maar ook omdat hij was aangeraakt door de goden. Want, dat stond voor Erduban vast, de goden hadden een bijzondere bedoeling met Bodo, anders had hij de eenzaamheid en de ontberingen niet overleefd. Dan was hij of al eerder in een dorp opgenomen en had hij daar zijn leven weer opgepakt of was hij onderweg doodgegaan.
Erduban vertelde verder over de tocht door het woud, Zlatan kon zich dat nu levendig voorstellen. Hoe ze gevangen werden gezet door Lanse, hoe ze ontsnapten en toen de verschrikkelijke tocht door het dal, achtervolgd door leden van de Koninklijke garde, door Bezèl, de commandant, en Vos, zijn opvolger. Erduban werd bleek toen hij vertelde van de brug die instortte en hoe Bodo en zijn achtervolger in de diepte verdwenen. Hij vertelde niet waardoor de brug kapot ging en niemand vroeg ernaar.
Zlatan verlegde zijn aandacht van Erduban naar Roos. Hij wilde weten of men in Ustahs ook wist dat Erduban daar verantwoordelijk voor was en hij dacht dat hij dat het beste van Roos haar gezicht kon aflezen. Marinde, Fedor en de andere raadslieden leken hem te bekwame pokerspelers om hun emoties van het gezicht te laten aflezen. Maar misschien was Roos minder getraind.
Wat Zlatan daarna zag, benam hem de adem. In een flits vertrok het gezicht van Roos. Ze werd eerst lijkbleek, vervolgens kleurden haar wangen rood. Zlatan meende opluchting, schrik en angst te zien. Opluchting omdat ze iets belangrijks hoorde, schrik omdat ze zich realiseerde dat ze voor een onmogelijke opdracht stond en angst omdat ze bang was dat anderen haar geheim zouden raden.
Misschien zag ze dat Zlatan naar haar keek, misschien had ze dat ook helemaal niet gezien en probeerde ze sowieso haar opwinding te verbergen, in ieder geval liet ze haar glas uit haar handen vallen. Ze bukte zich om het op te rapen en stootte daarbij hard haar hoofd aan het tafelblad. Met een rood hoofd kwam ze weer overeind.
Marinde keek haar boos aan, maar Roos leek nu niet meer op iemand die een belangrijke ontdekking had gedaan, maar op een ongelukkig meisje dat door onhandigheid de aandacht op zich vestigde. Ze mompelde stuntelig een onverstaanbaar excuus.
Erduban, die even gestopt was met praten, vervolgde zijn verhaal weer met de zin waar hij vlak daarvoor was geëindigd.
‘Bodo vond het lijk van Bezèl, pakte zijn tas met eten en vluchtte van die plek. Tijdens die vlucht viel hij in het water, klom op een voorbijdrijvende boom en wist zo Anthune te bereiken.’
Maar Zlatan lette niet meer op Erduban, hij bleef naar Roos staren. Die keek echter geconcentreerd naar Erduban, alsof ze zijn verhaal nog nooit eerder gehoord had.
Maar, Zlatan wist het zeker, Roos wist waar Bodo was.

Verder lezen? Nog even geduld aub, de EBookversie van De ziener komt dit najaar uit en is dan via deze site te downloaden. Weten wanneer? Volg Clement Roorda op Twitter.