De Ziener – hoofdstuk 2

‘en hun lethargie te breken’
Uit: Bodo’s rondgang

2. Ruben

Na die verschrikkelijke veldslag liep hij over dat vervloekte slagveld. Hij had geen vrees en stond de gewonden en stervenden bij. Lichtgewonden kwamen alleen al door hem te zien weer op krachten en de stervenden gaf de aanblik van hem dat waar ze na genezing het meest naar snakten: rust en vrede.
Voor Naïr, de vervloekte, was het verderf nog niet groot genoeg. Daarom stuurde hij zijn mannen terug naar het slagveld om de laatste overlevenden het leven te nemen. Zij stuitten daarbij op Bodo terwijl hij van gewonde naar gewonde liep. Het leek de slagers van Naïr zo makkelijk: die eenzame man beletten in zijn heilzame werk. Maar ze hadden buiten de goden gerekend. Bodo lokte zijn achtervolgers het woud in en de meesten van hen zijn nooit meer terug gekeerd. Zo stopte hij het beulswerk van Naïrs mannen. Daarmee redde hij meer mensen het leven dan dat hij ooit had kunnen doen door zelf de gewonden bij te staan.
Die mannen van Naïr die Bodo’s wraak hadden overleefd, vluchtten naar Dargor in het vreselijke besef dat er iemand was die machtiger was dan hij.

Talin duwde Erduban naar de grote raadszaal. Ze had de neiging om hem over zijn hoofd te strelen, maar hield zich zoals altijd in. De liefde die ze voelde voor deze man, die zoveel gedaan had voor haar en de inwoners van Anthune, was groot. Alles wat ze wilde was hem dienen en beschermen. Hij verdiende het niet dat hij nu nog zo zwaar beproefd werd door Ruben en alle anderen. Maar ze wist dat Erduban niet anders wilde. Het harde werken was voor hem de manier om te vergeten, om boete te doen.
In Talins ogen had hij zijn vermeende fouten al honderdmaal gecompenseerd. Eenmaal had ze dat ook tegen hem gezegd. Hij keek haar daarna strak aan terwijl zijn ogen volschoten. Ze had hem omarmd en hij koesterde zich even aan haar warmte, daarna had hij haar van zich af geduwd.
‘Dank je Talin,’ had hij gezegd, ‘je bent het beste wat me is overkomen sinds Bodo. Kom, nu weer aan het werk.’
Sindsdien wist ze dat ze er niet met hem over praten moest, maar het was voor haar genoeg dat hij wist hoe zij over hem dacht.
Ze kwamen bij de grote raadszaal. Erduban kneep in het rapport dat op zijn schoot lag, Talin zag zijn knokkels wit worden. De wachters die in de gang stonden, sprongen in de houding, waarna één van hen de deur opende. Talin duwde Erduban naar binnen en reed hem naar de grote tafel die in het midden stond. Ruben zat aan het hoofd ervan. Hij stond op toen Erduban binnen kwam en schudde even de uitgestoken hand. Daarna ging hij weer zitten. Talin stapte terug nadat ze Erduban tot aan de tafelrand had gereden en bleef steunend tegen de muur van de raadszaal staan.
‘Talin, weer even mooi als altijd,’ zei Ruben terwijl hij voor Erduban en zichzelf een glas wijn inschonk. ‘Wanneer ben je die oude man nu eens zat en kom je mij verzorgen?’
Talin glimlachte, maar zei niets.
‘Regel dat maar als ik dood ben,’ bromde Erduban, ‘maar bedenk wel: dat zal nog heel lang duren.’
‘Ik hoop het, oude vriend. Ik hoop dat Talin nooit een andere meester hoeft te zoeken. Ah, ik zie dat ook jij het laatste rapport van onze verspieders uit het westen gelezen hebt. Geen goed nieuws, is het wel? Die Larsen wordt een steeds groter probleem.’
Erduban knikte. Sinds de val van Naïr was er geen vorst meer die over heel Anthune regeerde. Ruben was de machtigste heerser, maar zijn gezag reikte niet verder dan twintig dagreizen naar het zuiden en westwaarts van Dargor. Buiten Ruben was er een groot aantal lokale krijgsheren. Die waren heer en meester rond hun vesting. Van sommige krijgsheren was het machtsgebied enkele dagreizen groot, anderen heersten alleen in de directe nabijheid van hun kasteel. De meesten voerden bevel over een klein leger, bestaande uit enkele tientallen manschappen, een paar hadden een groter leger. Ruben had verreweg het grootste leger, een paar duizend man, maar ook dat was ontoereikend om heel Anthune te controleren. Hij was machtig genoeg om iedere krijgsheer in een individuele strijd te verslaan, maar het ontbrak Ruben domweg aan voldoende mannen om een centraal gezag te vestigen. Daarom had hij gekozen voor een andere strategie: omkoping, bondgenootschappen aangaan en belonen. ‘Verdeel en heers, het motto van een overlever,’ had hij wel eens spottend tegen Erduban gezegd. Een gevolg daarvan was dat hij wel eens gasten in de vesting had die hij eigenlijk het liefst eigenhandig de nek om wilde draaien, maar die hij omwille van het hogere doel te vriend moest houden. Erduban was zijn belangrijkste raadsheer en inspirator in deze strategie, maar als ze samen zaten te ‘somberen’ zoals Akki, de vrouw van Ruben, het noemde, walgden ze er beiden van.
Larsen was echter van een andere orde. Volgens de geruchten was hij een voormalige piraat die zich in de havenstad Enken gevestigd had en van daaruit zijn gezag steeds verder landinwaarts uitbreidde. Vanzelfsprekend betaalde hij geen schatting aan Ruben, integendeel, iedereen die dat wel deed, beschouwde hij als zijn natuurlijke vijand. Het was nu al weer bijna tien jaar geleden dat Larsen was opgedoken in Enken. Vrij snel had hij de aandacht van Ruben en Erduban getrokken door de manier waarop hij de macht in het gebied rond Enken gegrepen had. Grof geweld, maar ook bedrog en verraad waren methoden waarvan hij zich bediende. Hij deed dat met een flair en gedrevenheid die hem nu, na tien jaar, de op één na machtigste heerser in Anthune hadden gemaakt.
Eigenlijk was hij de op twee na machtigste heerser van Anthune, want machtiger dan Ruben en Larsen was Marinde. Maar zij had tot nu toe nooit opzichtig gebruik gemaakt van haar macht. Haar drijfveren waren gewin en veiligheid voor Ustahs. Daarin paste het niet om opzichtig haar invloed te laten gelden, al schroomde ze niet om in te grijpen als haar economische belangen in het geding waren. Nog geen jaar geleden had zij een krijgsheer geëlimineerd die een bedreiging vormde voor de belangrijkste handelsroute tussen Anthune en Ustahs. Het was, hadden Ruben en Erduban bewonderend opgemerkt, een schone operatie geweest. Binnen twee dagen stond het hoofd van de desbetreffende krijgsheer op een spies op de muur van zijn vesting. Al was hij getalsmatig in de minderheid, Marinde had niet voor een bloedige confrontatie gekozen. Een verrader had al de eerste dag van de belegering door het leger van Ustahs de ophaalbrug neergelaten en de poort geopend. Zo werd een gevaarlijke of langdurige strijd voorkomen. De terechtstelling werd door niemand betreurd, want de man had zich laten kennen als een dief en verkrachter. Na terugtrekking van het leger uit Ustahs had Ruben snel één van zijn mannen geïnstalleerd. Het eerste wat die daarna deed was een dankbrief naar Marinde sturen. Zij had daarop niet gereageerd.
Ruben had nooit geprobeerd om Larsen om te kopen of een verbond met hem te sluiten. Volgens hem omdat het zinloos was om afspraken te maken met iemand die zich zo onbetrouwbaar toonde. Maar Erduban zei hem altijd dat Larsen en hij teveel op elkaar leken.
‘Opnieuw heeft die vervloekte Larsen een stad ingenomen,’ bromde Ruben. ‘Hij heeft nu de hele kust van Anthune onder zijn controle en bepaalt of we nog vis kunnen eten of niet.’
‘Slechts zeevis,’ zei Erduban. ‘Forel bepalen we zelf nog.’
‘Hou op, die vis interesseert me geen moer. Waar het om gaat is dat hij steeds meer macht heeft. Over enkele maanden beschikt hij over meer manschappen dan wij. Dan is het slechts een kwestie van tijd of hij zit in Dargor.’
‘Die vis zou je wel moeten interesseren, want het doet ons geen goed wanneer de mensen zien dat een voormalige zeerover uitmaakt wat wij op tafel zetten. En inderdaad, het is veel sneller gegaan dan wij hadden ingeschat. Maar zou je willen ruilen? Zijn strategie is die van Naïr, de mensen kunnen kiezen tussen de dood of Larsen gehoorzamen. Geen wonder dat ze voor de laatste mogelijkheid kiezen.’
‘Nee, dat is het niet. Als het zo simpel was, zou ik mij geen zorgen maken. Dan hoefden we slechts Larsen uit te schakelen, op zich moeilijk genoeg, maar te doen. Hier lees ik dat er meer aan de hand is: mensen volgen Larsen niet meer alleen omdat hij hen geen keuze laat, maar ook omdat hij hen weet aan te spreken. Hij bindt mensen die dromen van het oude rijk aan zich. Hij weet ze te geven wat ze missen: trots en onafhankelijkheid! En dat staat in schril contrast met de werkelijkheid van de meesten: honger, ordeloosheid en schaamte. Oude vriend, je zit te veel in je studeerkamer. Je zou er meer uit moeten en dan niet alleen Dargor zien, maar het land intrekken. Je zou schrikken! Jij en die verrekte Bodo van je zijn dan wel helden, maar dat is niet meer genoeg voor de mensen om in te geloven. Je zou zien dat de mensen te weinig hebben om trots op te zijn en te veel om zich zorgen over te maken. Dat ze niet van honger omkomen, danken ze aan een obscuur bergrijk uit het oosten. En daar betalen ze goed voor, althans, dat denken ze.’
‘Niet alleen aan Marinde, ze hebben ook veel aan jou te danken.’
‘Hier ja, maar verder in Anthune is het een bende. Het is nu twintig jaar na de oorlog, maar de honger is nog even groot. De tovenaars die voor recht zorgden, zijn verdwenen, de oudsten hebben geen gezag meer en een hele generatie kinderen is opgegroeid zonder vaders. En die groep, juist hen, weet Larsen aan te spreken. Nee, het staat er slechter voor dan ooit te voren.’
‘Maar dat ligt niet aan jou. En dat ze het elders slecht hebben komt niet door het beleid van Marinde. Ze moeten het wijten aan hun eigen incompetentie, corruptie en wetteloosheid.’
Beide mannen zwegen somber. Talin stapte uit het donker naar voren en vulde de glazen bij. Daarna trok ze zich weer terug naar de zijkant van de raadszaal.
‘Je hebt, denk ik, gelijk, Ruben,’ zei Erduban uiteindelijk. ‘En daarom zullen we wat nieuws moeten verzinnen, de oude strategie werkt niet meer. We moeten met iets nieuws komen, maar met wat?’
Na weer een tijd van stilte ging Erduban opeens rechtop zitten. ‘Zeg dat nog eens wat je daarnet zei.’
‘Wat bedoel je? Ik zei zoveel.’
‘Nou, dat ik een held was en dat Larsen de jongeren wist aan te spreken.’
‘Nou, ik weet eigenlijk niet of ik het ergens gelezen of gehoord heb, maar de jongelui trekken naar Larsen en melden zich bij hem aan als vrijwilliger. Hun keuze is simpel: avontuur of verrekken als keuterboertje, afhankelijk van de grillen van de toevallige heerser die in hun dorp de dienst uit maakt, schatting vraagt en de vrouwen verkracht. Dan is de lokroep van Larsen onweerstaanbaar. Zelfs hier in Dargor trekken mensen weg. En echt niet omdat ze honger hebben, want dat hebben ze niet, maar omdat ze mij nog steeds zien als een indringer die met het nodige geluk de troon van Naïr bezet houdt totdat iemand anders hem zal overnemen. Iemand die niet afhankelijk is van die ijskoningin uit het oosten. Marinde, die ons tolereert zolang het in haar kraam te pas komt, maar ons nog nooit een audiëntie heeft toegestaan. Wij, overlevende helden uit de verschrikkelijke oorlog, de grootste helden op Elasser en Bodo na. Ze tolereert ons, maar staat ons niet toe om de bergen te passeren. De eerste de beste handelaar heeft meer rechten dan wij.’ De laatste woorden spuwde Ruben uit.
‘Ze houdt ons nog steeds verantwoordelijk voor de dood van haar geliefde broer. Heus, ik hield ook van Elasser. Hij gaf mij de kans op een nieuw leven. Hij gaf mij wat hij mij beloofde. Kunnen wij er wat aan doen dat Bodo haar in de steek gelaten heeft en in het niets is verdwenen?’
“Bodo, waar is Bodo?” Voor de tweede keer in korte tijd kwam deze gedachte bij Erduban op, maar hij zei daar niets van.
‘Dus als we zorgen dat de mensen hun waardigheid niet meer bij Larsen, maar bij ons vinden, is het gevaar van Larsen geëlimineerd?’
‘Dat zal wel, ja’ snauwde Ruben bijna boos tegen Erduban. Maar daarna zweeg hij, want om Larsen niet te bestrijden met wapens of geld maar met een gevoel, was een nieuwe gedachte. Beide mannen spraken rest van de avond niet meer. De wacht werd gewisseld, maar Ruben noch Erduban merkten het. Buiten de twee mannen bleef alleen Talin op haar plek.
‘Als wij iets kunnen zetten tegenover wat Larsen de mensen biedt en als we Marinde tot meer inschikkelijkheid weten te bewegen, veranderen we het krachtenspel.’ Het was Ruben die hiermee de lange stilte verbrak.
‘En Bodo,’ zei Erduban. ‘Als we Bodo hebben, maakt Larsen geen kans.’
‘Juist, met Bodo, dood of levend, heeft Larsen geen kans. En Marinde ook niet. En wij hebben jou al, dus eigenlijk hebben we deze slag al half gewonnen.’
‘Maar als Larsen Bodo heeft of krijgt, zijn we verloren.’
‘Of Marinde.’
‘Inderdaad, of als Bodo in Marinde’s handen valt.’
‘Dus alles draait om de vraag waar Bodo is.’
‘Inderdaad, waar is Bodo, of waar is zijn graf en wie zijn Bodo’s ware volgelingen.’
‘Bodo, waar ben je?’