De Ziener – hoofdstuk 3

‘het duister’
Uit: Bodo’s rondgang

3. Larsen

Hij leek op de vele gevangenen die de afgelopen maanden naar de vesting werden gevoerd, maar zij die hem goed bekeken, zagen dat het omgekeerd was. Hij was geen gevangene, hij stond zijn bewakers toe hem te escorteren. Zij vormden een erewacht voor de rechter die het vonnis voltrekken kwam. Zo liep hij de vesting binnen: boodschapper van de goden en brenger van slecht nieuws: het oordeel.
De mensen die hem zagen, beseften dat nog die dag een nieuwe era zou beginnen. Ze haalden de kinderen binnen, sloten de luiken, baden tot de goden en wachtten af. Toen de schreeuw uit de vesting kwam, de kreet geslaakt in doodsnood die overal te horen was, begrepen ze dat Scraz zijn kind had thuisgehaald.
Zij die hem later zagen vertrekken, voelden dat vanaf die dag Namir zou regeren en keken hem na toen hij de poort uitliep.
De inwoners van Dargor kenden zijn naam toen nog niet en noemden hem daarom ‘die vreemdeling’.

Larsen keek vanuit het statige koopmanshuis over de markt van Enken. Hij had dit huis uitgekozen omdat hij het mooi vond. Vooral de grote beelden die de voorgevel opsierden en het balkon vanwaar hij de mensen kon toespreken, al deed hij dat laatste bijna nooit, vond hij prachtig. Maar het allermooiste vond hij nog dat je vanaf het dakterras de zee kon zien en ruiken. Hij was nu eenmaal een zeeman, hij zou altijd van de zee blijven houden.
Nu keek hij neer op de bedrijvigheid van de markt. De vissersvloot was binnengelopen. Vis, verpakt in ijs, werd verhandeld. Geschreeuw schalde over de markt. Larsen genoot er van. Daarna draaide hij zich om en richtte zich weer tot de andere, in de kamer aanwezige, man.
Caler diende hem al jaren. Toen Larsen nog voer, was hij zijn bootsman en nu was hij één van zijn aanvoerders. Caler, altijd voorspelbaar, en daardoor misschien wel de meest betrouwbare uitvoerder van zijn opdrachten. Wat hem nog geschikter maakte voor zijn belangrijke positie was dat hij geen ambitie had en tevreden was met wat Larsen hem bood. Ook nu had hij zijn opdracht weer uitmuntend uitgevoerd. De laatste haven van Anthune die nog niet onder zijn bevel stond, was ingenomen. Precies volgens het plan dat Larsen bedacht had. Buiten dat de controle over alle havens hem een zekere bron van inkomsten verschafte, gaf het hem ook veiligheid. Vanaf nu was hij in zijn rug gedekt en kon hij zijn gebied verder uitbreiden. Want Larsen was nog lang niet tevreden. Hij wilde meer, hij wilde alles.
‘Het land ligt nu voor me open, alleen Dargor kan mij nog stoppen. Dargor!’ Hij herhaalde die naam en sprak haar uit als een vloek. ‘Vanavond wil ik iedereen hier hebben, zorg dat ze komen, allemaal! En Caler, vanaf nu wijk jij niet meer van mijn zijde. Jij en je mannen zijn met onmiddellijke ingang mijn lijfwacht. Geen gevaarlijke expedities meer voor jou. Zie het maar als een promotie.’
Caler salueerde en draaide zich om. Larsen liep naar het dakterras en keek uit over de zee. Nog maar tien jaar geleden was hij een zeerover, nu de belangrijkste heerser van westelijk Anthune en het einde was nog niet in zicht. Larsen grijnsde. Hij genoot van de angst die hij de mensen inboezemde en de macht die hij had. Hij wist dat wanneer hij opdracht zou geven de markt te ontruimen, het plein binnen enkele ogenblikken verlaten zou zijn. Hij kon over leven en dood van zijn onderdanen beschikken. Dat voelde geweldig. Daar deed hij het voor, niet voor geld of goed, dat interesseerde hem niets, maar dat gevoel dat hem steeds opnieuw deed beseffen dat hij helemaal leefde. Vroeger als kapitein van een schip had hij die macht ook, maar nu was dat gevoel nog veel sterker. Domweg omdat zijn macht veel groter was. Niet meer een boot, maar een heel land dat hem in zijn grillen volgde, dat hem volgen moest.
Hij hoorde iemand achter zich lopen en draaide zich om. Twee mannen, die hij herkende als mannen van Calers eenheid, liepen naar de rand van het terras en posteerden zich daar. Larsen knikte goedkeurend. Caler mocht dan niet de meest slimme aanvoerder zijn, opdrachten voerde hij heel accuraat uit.
Larsen ging zitten op een stoel bij de grote tafel die op het terras stond. Hij riep tegen één van zijn lijfwachten hem een karaf wijn te brengen. Hij ging de komende vergadering voorbereiden. Hij wist precies wat hij wilde, maar moest zorgen dat al zijn aanvoerders het na vanavond ook zouden weten. En willen. Want dat was de sleutel tot zijn succes: de juiste mensen op de juiste plek zetten en zorgen dat zij hetzelfde wilden als hij: Anthune regeren, de machtigste zijn, niemand meer die hen tegenspreken kon.
Daarvoor moest hij eerst die Ruben elimineren. Ruben, zijn machtigste tegenstrever. Nog steeds verbaasde hij zich erover dat Ruben hem in zijn begindagen, toen hij nog zwak was, niet had uitgeschakeld. Hijzelf zou nooit geaarzeld hebben. Nu, na de inname van die laatste havenstad, kon Ruben dat niet meer. Op dit moment zou daarvoor een compleet leger nodig zijn en dan nog was het de vraag of het zou lukken. Larsen grijnsde opnieuw. Hij voelde zich sterker dan ooit tevoren.
Hij streek de kaart glad die voor hem lag. Het was een grove overzichtskaart van de hele bekende wereld. De kustlijn van Anthune, grote steden als Dargor en Silon, het Grote Woud, de onbedwingbare bergen, met daar achter Ustahs. Ook de grote tunnel stond er ingetekend.
Ustahs, Larsen klakte met zijn tong, voorlopig was dat nog te ver weg. Voorlopig. Maar Dargor, dat lag vanaf nu binnen zijn handbereik. Dargor, met al haar rijkdommen. Dargor, met al haar status.
Larsen stopte met dagdromen en keek opnieuw naar de kaart. Anthune was een immens rijk. Geen heerser had het hele gebied ooit onder controle gehad, niemand sinds de duistere tijden. Toch was dat wat hij wilde. Het was zijn weg naar onsterfelijkheid.
Hij had zich verdiept in Naïr, alles gelezen wat over hem geschreven was, ooggetuigen gehoord, geprobeerd hem te begrijpen en te snappen waar het mis was gegaan. Eindelijk dacht hij het begrepen te hebben. Naïr was niet te stuiten toen hij een missie had, toen hij wraak wilde nemen op de mensen die hem gekweld hadden. Maar toen hij dat bereikt had, had hij geen doel meer, werd hij onberekenbaar, wispelturig en uiteindelijk zo zwak dat hij zich uit liet schakelen door een herdersjongen. Dat was het enige wat hij niet begreep. Hij snapte dat Naïr uitgeschakeld moest worden, die man had zichzelf overleefd, maar hoe Bodo dat gedaan had, was nog steeds een mysterie.
Bodo. In zijn ogen was die herder nu de machtigste man van heel Anthune. Als Bodo wilde, zou het volk aan zijn voeten liggen en was hij machteloos. Want ondanks al het ontzag dat zijn mannen voor hem hadden, zodra Bodo hen zou opdragen hem te volgen, zouden de meesten dat meteen doen. Wat hem irriteerde was niet dat Bodo die macht had, maar dat hij niets met die macht deed. Het was je reinste verspilling. Waar hij jaren naartoe had moeten werken, zou die herder met de woorden ‘volg mij’ kunnen bereiken.
Larsen oefende die woorden eens. Ze klonken zoet. Opeens wist hij hoe hij zijn doel bereiken kon. Bodo was de sleutel. Het volk was te zeer verdeeld. Overal waren krijgsheren die elkaar liever het leven namen, dan samen te werken. Juist door die verdeeldheid zat Ruben zo vast in het zadel. En hij ook, moest hij eerlijk bekennen. En door dat gebrek aan eenheid waren ze allemaal zo’n makkelijke prooi voor die ijskoningin uit Ustahs. De vrouw die het zaad van Bodo genomen had en door zijn kind te baren vrijwel onaantastbaar was. Onaantastbaar, behalve voor Bodo.
Daarmee draaide alles om Bodo. Diegene die Bodo had, was de absolute heerser, want iedereen zou hem volgen. Het land was te groot om te beheersen met een leger. Hij had iets nodig waarin het hele volk geloven kon. Hijzelf kon dat nooit geven, maar diegene die beschikte over die herder, dood of levend, kon dat wel.
Larsen grijnsde. Hij begreep dat hij vroom zou moeten worden. Hij riep om een nieuwe karaf wijn.