De Ziener – hoofdstuk 4

‘kracht’
Uit: Het lied van Roos en Zlatan

4. Marinde

In de dagen na de val van Dargor kwam een vreemdeling naar het dorp. De mensen zagen hem van ver komen en maakten zich op om hem weg te jagen. Te veel zwervers hadden de afgelopen tijd het dorp aangedaan op zoek naar een aalmoes of naar iets om te stelen. En soms waren het geen bedelaars, maar verkenners van roversbenden die dan later het dorp overvielen. De dorpelingen hadden geleerd om te overleven in deze gevaarlijke tijden en toonden geen mededogen aan vreemdelingen, al zagen ze er nog zo ongevaarlijk uit. De paar overgebleven mannen in het dorp stonden daarom al klaar met stokken in de hand. Enkele kinderen hielden hun slingers gereed.
De vreemdeling hield stil bij de eerste huizen, vlak voor de mannen die hem opwachtten en keek hen strak in de ogen.
‘Vrienden,’ zei hij, ‘laat mij met u uw eten delen.’
De mannen lieten de stokken uit de handen vallen, de kinderen liepen op hem af en grepen zijn handen. Zonder dat ze snapten waarom richtten ze een feestmaal aan voor deze vreemdeling. Het beste eten werd klaargemaakt en het laatste vat wijn aangebroken. Voor het eerst sinds die vervloekte oorlog werd er weer gelachen in het dorp.
Ondanks hun smeekbeden vertrok de vreemdeling de volgende dag vroeg in de ochtend. De meeste inwoners liepen met hem mee tot aan de dorpsgrens en keken hem na totdat hij uit het zicht verdween.
Een opgewonden spanning had bezit genomen van deze mensen, ze wisten dat ze getuige waren geweest van iets bijzonders, alleen ze wisten nog niet van wat. Napratend liepen ze terug naar het dorp, totdat ze de vrouw van de dorpsoudste zagen. Omdat ze kreupel was en daardoor erg moeilijk liep, was zij niet meegelopen om hun bezoeker uitgeleide te doen. Doodsbleek wenkte ze de mensen haar te volgen. Ze liep naar de schuur waar de gezamenlijke voorraden van het dorp bewaard werden. Hoewel ze die de vorige dag vrijwel helemaal leeg hadden gehaald om het feestmaal aan te richten, lagen de stellingen nu weer helemaal vol met eten en zaaigoed. Toen pas begrepen de dorpelingen dat het Bodo was geweest die hen met een bezoek had vereerd.

Marinde staarde uit het raam van de citadel. Gedachteloos dwaalde haar blik over de prachtige stad die aan haar voeten lag, maar ze zag de schoonheid niet. Te vaak had ze hier al naar buiten gekeken. Ze schrok wakker uit haar dromen en schonk zich nog een kop thee in. Zometeen zou Fedor komen om de laatste rapporten door te nemen. Ze wist al wat hij zou zeggen: Anthune werd een gevaar, ze moesten ingrijpen, liever vandaag dan morgen.
Fedor, zou ze hem ooit, zou ze mannen ooit begrijpen? Waarom willen mannen altijd zo graag ingrijpen. Roos zei altijd spottend dat Fedor zijn reukspoor achter wilde laten. Ze glimlachte. Fedor, die goede, trouwe Fedor. Hij diende haar sinds ze koningin was, al bijna achttien jaar. Ze zag in zijn ogen de verliefdheid, die ondanks al die jaren niet was overgegaan, maar in plaats van hunkering was er berusting in gekomen. Hij had eindelijk begrepen dat zij nooit met hem trouwen zou, dat zij nooit meer met iemand trouwen zou, en nam er genoegen mee om haar te dienen. Dat deed hij met al zijn kracht en die kracht was groot.
Fedor, vroeger zo’n blaaskaak, nu een man uit één stuk. Marinde wist wie hem gevormd had. Eén vechtpartij was voldoende geweest. Gekscherend zei hij wel eens dat hij met dat gevecht zijn eigen toekomst had vergooid, immers daarmee had hij ongewild haar en Bodo samengebracht. Vroeger was dat een pijnlijke gedachte geweest, nu konden ze er, als ze na een saaie ministerraad een glas wijn dronken, bijna om glimlachen. Bijna.
De deur van de kleine raadszaal ging open. Marinde glimlachte en draaide zich om naar de deur. Er was maar één inwoner van Ustahs die het waagde om zonder kloppen binnen te lopen. Dat was Roos, haar dochter, de grote bron van vreugde in haar leven.
Ze was iets kleiner dan haar moeder. Blonde haren in een vlecht, bruine ogen. In die diepbruine ogen herkende ze Bodo nog het meest, ze kon net zo staren als haar vader. Marinde had Roos dit nooit verteld. Verder was ze het evenbeeld van haar moeder, tenminste dat zeiden de mensen om haar heen, maar Marinde wist dat dat niet waar was. Ze was kleiner en bewoog anders, minder gracieus, maar ze had veel meer uithoudingsvermogen. Het grootste verschil zat echter in haar karakter. Marinde was altijd impulsief geweest, open, het hart op de tong, eigengereid. Hoe vaak niet had ze haar vader gek gemaakt met haar gedrag? Hij had haar niet voor niets ooit eens weggestuurd naar Parsa. Roos daarentegen was veel gereserveerder. Ze bleef het liefst op de achtergrond, dacht altijd eerst na voordat ze iets zei en nog liever zei ze niets. Ook haar moeder wist nooit precies wat er in haar hoofd omging. Maar als ze wat zei, was dat scherp en bleek dat ze de wereld en de mensen goed observeerde en begreep.
Roos was populair bij haar leeftijdsgenoten. Ze was sportief, liet zich nooit op haar positie voorstaan en was haar vrienden en vriendinnen trouw. Dat laatste stond overigens wel onder druk door haar steeds voller wordende dagprogramma dat bestond uit trainen, studeren, bijwonen van staatszaken en overleg met haar moeder, want Marinde nam haar opleiding heel serieus. Ooit zou Roos haar immers moeten opvolgen. Roos wist dat dat een grote opgave zou zijn, want Marinde deed haar werk met volle overgave. Het zou moeilijk zijn om haar te evenaren, laat staan te overtreffen.
Roos liep op haar moeder toe, gaf haar een kus en schonk zich vervolgens ook een kop thee in.
‘Hé lekker, je neemt het er weer goed van, een hele pot thee, en dat op kosten van de burgers. Gelukkig geen koekje, ze zouden eens kunnen gaan denken dat je hun geld over de balk smijt.’
Marinde glimlachte. Ze wist dat Roos vond dat ze te hard werkte en slecht voor zichzelf zorgde. Zelf vond ze het nog wel meevallen. Ze sportte, als haar programma het toeliet, om de dag, zorgde dat ze voldoende sliep en at gezond. Ze trainde echter niet meer in de grote sportzaal. Achter haar vertrekken had ze een ruimte ingericht waarin ze kon sporten en ze had Enzo als privé-trainer. Die ontzag haar nooit. Hij liet haar altijd zweten en pakte haar extra hard aan als zij als gevolg van haar verplichtingen een training had laten schieten.
‘Nee dochter, ik kom niets te kort. Het enige dat ik zou willen is iets vaker alleen met jou de avonden doorbrengen in de Arendshorst.’
‘Met mij? Dat is toch niet wijs, moeder. Je zou dat eens moeten doen met één van die vele mannen die je het hof maken in plaats van je met je dochter ergens hoog in de bergen op te sluiten en zo een oude vrijster van haar te maken. Is Fedor…’
Roos schoot in de lach toen ze de uitdrukking op het gezicht van Marinde zag.
‘Stil, zometeen komt hij.’
Roos haar gezicht betrok. ‘Geen tijd voor paardrijden dus. En we hadden het nog wel afgesproken.’
‘Ja lief, ik weet het, maar er zijn nieuwe rapporten uit Anthune. Fedor wilde ze per se meteen met mij bespreken. Maar in plaats daarvan: laten we vanavond samen eten?’
Roos knikte. ‘Nieuws uit Anthune?’
‘Ja, Larsen heeft nu de hele kust in handen en is daardoor een factor van betekenis en een serieus gevaar voor Dargor geworden. Hij kan het kwetsbare evenwicht verstoren en, zoals we hem inschatten, zal hij dat ook doen. Ruben zal er een zware dobber aan krijgen en ook wij kunnen hem nu niet meer negeren. Want oorlog in Anthune is een bedreiging voor ons.’ Marinde zweeg even. ‘Dus komt Fedor zo meteen om de juiste strategie te bepalen en daar een variant op als het toch wat anders wordt en ook daar weer een variant op en …’ Marinde zuchtte.
Roos schoot in de lach, maar zonder leedvermaak. Ze liep naar haar moeder en omarmde haar even. Ze hoorden de bode die op de deur klopte om de komst van Fedor aan te kondigen.
‘Goed, dan kom ik hier aan het eind van de middag en eten we samen.’
Ze zei het zo hard dat Fedor het hoorde, slokte haar thee naar binnen en liep de raadszaal uit. Ze groette Fedor niet toen ze hem passeerde. Marinde en Fedor keken haar samen na toen ze de deur door liep. Achter haar werd die door de bode gesloten.
‘Ze wordt steeds mooier,’ zei Fedor.
‘Ja,’ antwoordde Marinde, ‘ze is mijn lichtstraal.’
‘En ik kom die verduisteren. Het spijt me, Marinde, maar het is niet anders.’
Als ze alleen waren tutoyeerden ze elkaar, waren er anderen bij dan spraken ze elkaar aan met hun titels: majesteit en raadsheer. Marinde pakte het rapport dat voor haar lag.
‘Larsen doet precies wat je voorspelde: eerst de kust, daarmee rugdekking en inkomen borgen. En dan nu naar het oosten?’
‘Ik vrees het. Iedereen die we spreken en die Larsen kent, zegt hetzelfde: de man heeft nooit genoeg, wil altijd meer. Maar hij is wel voorzichtig. Het zal moeilijk worden voor hem, immers, Ruben is populair en machtig. In een rechtstreekse strijd kan hij hem nooit verslaan. Omgekeerd geldt dat overigens ook voor Ruben. Het is nu te laat om Larsen eenvoudig uit te schakelen. Nee, de toekomst is onzeker.’
‘Maar voor Ustahs, wat denk je dat het betekent voor ons?’
‘Nog niets. Zolang Anthune verdeeld is, is er niets aan de hand. En Anthune is nog verdeeld. Het wordt voor ons pas gevaarlijk als Anthune zich verenigt. En dat zal gebeuren, als één van beiden wint, dan ontstaat er een bedreiging. Maar natuurlijk is het nu al wel slecht voor de handel.’
Marinde negeerde de laatste opmerking.
‘Dat denk ik ook, als Anthune één is, kunnen ze ons verslaan. Anthune is meer dan zes keer zo groot als Ustahs, het heeft zes keer zoveel manschappen en daarmee zes keer zoveel frustratie.’
‘Als iemand dat kan bundelen, ontstaat een macht groter dan de onze.’
‘Maar zal dat lukken?’
‘Misschien. Vanaf nu zullen doorlopend mensen opstaan om dat te proberen. De verwoesting van de oorlog is grotendeels hersteld. Ze produceren weer voedsel, niet genoeg om rijk te leven, maar wel voldoende om niet dood te gaan. Daarmee zijn ze niet meer afhankelijk van ons. Dus wat hen vroeger weerhield, nooit de hand bijten die je voedt, gaat niet meer op. Ze kijken jaloers naar onze welvaart, verwijten ons dat wij hun rijkdommen hebben ontstolen. Ja, iemand die het handig aanpakt kan Anthune samenvoegen.
‘Ruben zou het kunnen.’
‘Ja, hij zou het kunnen, maar de afgelopen jaren heeft hij het nooit geprobeerd.
‘Hij was toen niet in staat om dat te doen.’
‘Misschien, maar al onze bronnen zeggen ook dat Erduban hem ervan weerhouden heeft.’
Bij het horen van die naam betrok het gezicht van Marinde. ‘Erduban, de verrader.’
‘Ja, Erduban de verrader, maar door zijn invloed op Ruben heeft hij meer Ustahshi het leven gered dan dat hij in de dood heeft gestort. En je moet niet vergeten dat Erduban ook in Ustahs een held is. Erduban, de grote steun van Bodo. Samen vernietigden ze Naïr, onze grootste bedreiging sinds de duistere tijden. De leermeester van de man van onze vorstin, de leraar van de vader van onze geliefde prinses. De man die ooit Bodo, het grootste raadsel van onze tijd, heeft behoed voor de waanzin.’
Fedor sprak de laatste woorden gehaast uit, alsof het uitspreken van die naam hem pijn deed. Hij zweeg. Ook Marinde bleef een tijd stil voor zich uitkijken.
‘Ik weet het,’ zei ze toen, ‘Erduban is een held, misschien oordeel ik wel te hard, maar…’ Ze hoefde de zin niet af te maken, Fedor begreep haar ook zo.
‘Duidelijk,’ vervolgde ze, ‘Erduban is een held en de situatie in Anthune is op termijn bedreigend. Fedor, wat zou je doen als jij Larsen was?’
‘Marinde, wat zou jij doen?’ gaf hij de vraag terug, maar toen hij aan Marinde’s ogen zag dat ze vandaag geen zin had om zo zelf aan het werk gezet te worden vervolgde hij: ‘ik zou of de haat tegen Ustahs aanwakkeren, de onvrede gebruiken om Ruben uit te schakelen en dan mijn macht gebruiken om de onafhankelijkheid ten opzichtte van Ustahs te herwinnen, of ik zou Bodo opsporen, zijn status gebruiken om het volk te verenigen en dan Ruben en Ustahs uitschakelen. En als ik Ruben was, zou ik hetzelfde doen,’ vervolgde hij toen ongevraagd.
‘Ik weet niet wat meer kans op succes heeft. Als je Bodo hebt, heb je een heel sterke kaart in handen, maar ten eerste is het zeer de vraag of je hem kunt vinden en ten tweede weet ik niet of je hem voor je karretje kunt spannen. En onvrede aanwakkeren, dat lukt altijd.’
Marinde knikte. ‘Beide mogelijkheden sluiten elkaar niet uit.’

De zon was nog niet onder toen Roos de privé-vertrekken van haar moeder betrad. Marinde was niet in de woonkamer. Roos gokte dat ze in de sportzaal was, wat inderdaad het geval bleek te zijn. Marinde en Enzo cirkelden om elkaar heen, allebei met een vechtstok in de hand. Geregeld deed één van beiden een uitval, maar die werd altijd door de ander gepareerd.
‘Hoe hard jullie ook oefenen, jullie worden gewoon ouder,’ riep Roos als groet naar de twee zwetende sporters.
‘Hoe wreed is de jeugd,’ gromde Enzo, ‘maar zolang ze me nog niet kan verslaan, kan ik die wreedheid wel verdragen.
‘Ik ook,’ zei Marinde, ‘maar haar komst is voor mij wel het eindsignaal. Ik ga naar het badhuis.’
Enzo knikte. ‘Morgen zelfde tijd?’
Marinde knikte.
‘Tot morgen,’ zei hij.
Hij pakte zijn spullen in een versleten tas en verliet de sportzaal.
‘Als hij een paar jaar jonger was …,’ zei Roos.
‘Dochter gedraag je. Ga je mee naar het stoombad?’
Zonder antwoord af te wachten liep Marinde naar haar eigen badhuis. Roos volgde. Ze liepen een gang door die naar de achterzijde van het appartement leidde. Daar lag een badhuis dat grensde aan een groot dakterras. De woning van Marinde was niet zo groot: een hal annex ontvangstruimte, een werkvertrek, een gecombineerde eet- en woonkamer en twee kleine slaapkamers. Eén daarvan was de vroegere slaapkamer van Roos. En dan waren er nog de kleine sportzaal en het badhuis. Het was het oude appartement van Elasser. Toen de komst van Roos zich aankondigde, had Marinde haar intrek in het appartement genomen, Elasser had het toch niet meer nodig. In de afgelopen jaren had Marinde een paar kleine aanpassingen aan laten brengen. Het comfort was daardoor verhoogd. Zo sloot de eetkamer nu aan op het dakterras. Het was een prettige ruimte om te wonen en een kind op te voeden. Niet zo onpersoonlijk als de veel grotere vertrekken waar Atorro vroeger woonde. Daar had Marinde nu haar werkpaleis gevestigd, hield ze de besprekingen met haar raadsheren en ministers, waren de officiële ontvangsten en werden gasten ondergebracht. In Marinde’s privé-vertrekken kwam hoogst zelden een bezoeker. Fedor was er nog maar één of twee keer geweest, eigenlijk was alleen Enzo hier een regelmatige en welkome gast.
Marinde liep voor Roos uit naar het stoombad. In de kleedruimte deed ze haar bezwete sportkleren uit en gooide ze in een wasmand. Roos bekeek haar moeder eens goed. Ze was nog steeds een prachtige vrouw. Natuurlijk ze was nu bijna vijftig, maar ze liep soepel en was slank en gespierd gebleven. Ze had haar lange, bruine haren in een staart en daarin zag Roos nog steeds geen grijze haren.
‘Als ik vijftig ben, hoop ik er net zo uit te zien als jij,’ zei ze, terwijl ook zij zich uitkleedde.
Vlak daarop zaten beide vrouwen in het stoombad.
‘Nu, vrijwel op de dag af eenentwintig jaar geleden,’ begon Marinde opeens ‘zag ik hem voor het eerst. Hij kwam zo schuchter de grote sportzaal binnen, probeerde zich klein te maken, maar juist daardoor viel hij op. Want in plaats van klein leek hij gevaarlijk. Een kat die de omgeving bekeek, gereed om toe te slaan, een leeuw die wist dat hij iedereen kon verslaan. Juist dat moet Fedor zo geïrriteerd hebben. Wat later zaten we samen in het stoombad, net als wij nu. Toen was hij echt verlegen, wist niet waar hij kijken moest en kon niet uit zijn woorden komen. Slechts twee keer heb ik hem zo gezien, toen, de eerste keer dat ik hem zag, en de laatste keer, bij het graf van Elasser. Ik was meteen verliefd. Nooit, nee nooit heb ik zo sterk een man begeerd als toen in het stoombad.’
‘Waarom heeft Bodo ons nooit meer opgezocht? Hij had toch moeten snappen dat jij overstuur was, daar, die laatste keer. Hij had toch moeten weten dat jij hem nodig had, dat ik hem nodig zou hebben. Waarom …,’ Roos sprak de woorden uit met een snik in haar stem, ‘waarom heeft hij mij nooit opgezocht?’
Marinde pakte haar hand en streelde die. ‘Ik weet het niet, ik snap het niet. Misschien is hij wel dood. Misschien …’
‘Nee, hij is niet dood, dat weet ik zeker. Waarom heb jij hem eigenlijk nooit geprobeerd te vinden?’
‘Kind, ik wou …, ik wilde …, in het begin was ik zo boos. En toen dacht ik …, ik heb de jaren daarna alle nachten gewacht. Ik wist zeker dat hij naar mij toe zou komen. Hij moest toch weten dat jij, dat ik, dat wij hem nodig hadden. Maar hij kwam niet. Toen ik me dat eindelijk realiseerde, was het spoor te oud. Bodo is onvindbaar, hij lijkt van de aardbodem verdwenen.’
Beide vrouwen keken elkaar lang aan. Marinde huilde, maar schaamde zich daarvoor niet.