De Ziener – hoofdstuk 5

‘kwaad’
Uit: Het lied van Roos en Zlatan

5. Zran

De mensen meden de ruïnes van Zran, want die plek was vervloekt, het spookte daar. Plant noch boom wilde er groeien en dieren zag men er niet. Toen zij de eenzame vreemdeling in de richting van Zran zagen lopen, huiverden zij dan ook. Geen weldenkend mens zou alleen die kant op gaan en zelfs in gezelschap van anderen verkozen reizigers als het maar even kon een omweg. Maar dat was niet altijd mogelijk: in de winter was het de enige begaanbare weg naar de grote tunnel.
De vreemdeling ging en hij ging alleen, hoewel hij gewaarschuwd was.
Enkele dagen later kwamen reizigers uit Ustahs en zij vertelden van het wonder. Zran was geen kale ruïne meer, opeens groeiden er bomen en planten en was het gezang van vogels weer te horen. Toen pas begrepen de mensen wie die vreemdeling was geweest.

Bodo keek uit over de zee zoals hij elke dag deed. Grijze golven sloegen dood op de kust. Ze lieten schuimvlokken achter, die door de wind het strand op werden geblazen en daar voort rolden tot ze verdwenen. Opgelost in het niets.
Ondanks de kou deed Bodo zijn kleren uit en liep de zee in. Het zwemmen in de grote golven was zowel een goede oefening om fit te blijven als een groot plezier. Op de top van de golven kon hij de kust zien. Zwom hij tussen twee golven in, dan zag hij alleen twee muren van water links en rechts van hem. Na een tijd evenwijdig aan de kust gezwommen te hebben, zwom hij weer richting het land. Hoewel hij zich inspande, kwam hij nauwelijks vooruit omdat de golven hem terugzogen. Maar hij wist wat hij moest doen en liet een paar golven voorbij gaan. Toen een grote golf op hem afkwam, begon hij zo hard mogelijk voor de golf uit te zwemmen. De golf haalde hem in en stuwde hem omhoog, waardoor hij kon neerkijken op het strand. De golf brak en de branding duwde hem naar voren. Bodo gleed nu over het water. Hij lachte.
De golf verloor haar kracht en Bodo’s snelheid nam af. Hij ging staan en waadde naar de kant. Eenmaal op het droge zand draaide hij zich om. Mooie golven. Even overwoog hij om nog een keer het water in te gaan, maar hij verdrong die gedachte. Het was al laat. Hij liep naar de plek waar zijn kleren lagen en kleedde zich aan. Daarna liep hij het duin op. Vlak achter de eerste duinenrij begon een met gladde stenen geplaveide weg. Hij volgde die tot hij in een dorpje kwam.
Een achttal huizen lag daar gegroepeerd rond een klein plein. Achter de huizen lag een hoge muur die het dorp vanuit het land aan het zicht onttrok. Het was een bijzondere muur, van ver leek het een natuurlijke rotsformatie, van dichtbij kon je zien dat deze muur ooit door mensen opgetrokken was.
Het plein werd gedomineerd door een grote fontein die in het midden stond. Op de rand van een stenen bassin stonden vijf grote dolfijnen. Uit hun bek spoot helder water op de voeten van een naakte vrouwenfiguur die in het midden stond. Zij had een gouden zon in haar handen. Het beeld was van een verpletterende schoonheid. De dolfijnen leken elk moment weer onder water te kunnen duiken en het was alsof de vrouw op het punt stond om van haar sokkel af te stappen. Ze keek je als je voor haar stond recht in de ogen. Als je achter haar stond, zag je slechts haar haar dat, hoewel de hele fontein uit marmer gehouwen was, leek mee te bewegen met de wind.
De eerste keer dat Bodo de fontein zag, was hij er recht voor op de grond gaan zitten en had hij haar zwijgend een lange tijd bewonderd. Daarna liep hij zeker drie maal om de fontein heen om haar van alle kanten te bekijken, dit ondanks dat het beeld vies was, er zand lag in het bassin en er geen water spoot uit de dolfijnen.
Sindsdien had Bodo een gedeelte van het dorp opgeknapt. Als eerste had hij een huis schoongemaakt, het dak hersteld en een bed gemaakt. Zodra hij voor zijn eerste levensbehoeften had gezorgd, had hij de fontein gerepareerd. Tijdens die herstelwerkzaamheden was hij diep onder de indruk geraakt van de kennis en vaardigheden van de bouwmeesters. Nadat hij het zand uit het bassin had geschept, had hij de buis gevolgd die volgens hem het water naar de fontein moest voeren. Om de vijftig passen stuitte hij op een deksel. Onder dat deksel zat een grote zeef die hij schoonmaakte. Toen hij ze allemaal had schoongemaakt en het einde van de buis bereikt had, zag hij dat bij een bron was uitgekomen. Hij proefde van het water, het was zoet en heerlijk fris.
Blij dat hij zo dichtbij het dorp een bron ontdekt had, was hij teruggelopen naar zijn huis. Daar aangekomen, geloofde hij in eerste instantie zijn ogen niet, want uit alle dolfijnenbekken spoot nu water naar het beeld. Door de ondergaande zon zag hij in de waternevel een regenboog die de vrouw leek te kleden. Het was een spectaculair gezicht.
Later begreep hij dat het beeld van de vrouw de oorzaak was dat geen van de kustbewoners graag in het dorp kwam. Het beeld was voor hen niet een beeld, maar een levende dode, een vervloekte of een gezegende, dat wisten ze niet precies. Het was in ieder geval een plek om te mijden, een plek waar de goden woonden. Dat Bodo daar zonder angst was gaan wonen en de fontein voor het eerst sinds mensenheugenis weer had laten spuiten, vergrootte het ontzag dat zij toch al voor hem hadden.
Zij noemden hem “de vreemdeling”.

Ruben keek hen na vanaf de muur toen ze uitreden. Een kleine stoet, twintig ruiters, een koets getrokken door twee paarden en een wagen voor de bagage. De ruiters waren zwaar bewapend. Twintig man, dat moest genoeg zijn voor dit gezelschap, want ze zouden door veilig gebied rijden. De krijgsheren door wiens gebied ze zouden trekken, waren allen schatplichtig aan Ruben en de bevolking zou hun gastvrijheid alleen maar opdringen, zeker als ze ontdekten dat het de grote tovenaar Erduban was die hun gebied passeerde. Het grootste gevaar waren rondtrekkende roversbenden, maar die zouden deze reizigers niet durven aanvallen, zij kozen een minder weerbare prooi.
Eén van de ruiters ging in de stijgbeugels staan, draaide zich om en zwaaide een laatste groet naar de eenzame man die in de vroege ochtend op de muur stond. Ruben groette terug en glimlachte. Het was Zlatan, zijn oudste zoon. Toen de reis van Erduban werd voorbereid, had Zlatan niets anders gedaan dan zeuren en vragen of hij mee mocht. Uiteindelijk had Ruben toestemming gegeven. Het was immers een reis zonder veel risico en het werd tijd dat zijn zoon iets van de wereld zag. En mogelijk zou het Marinde gunstig stemmen als ze zag dat hij zelfs zijn troonopvolger naar haar stuurde.
Ruben keek de stoet na totdat die in de ochtendschemering verdween. Hij had graag meegewild, maar wist dat dit onmogelijk was. Hij kon Dargor niet voor enkele maanden verlaten. Larsen zou ogenblikkelijk toeslaan als hij dat hoorde. Nee, hij moest hier blijven, aanwezig zijn, het land besturen en plannen maken om Larsen te verslaan. Maar ooit, zo nam hij zich voor, zou er rust zijn in zijn rijk en zou hij Elassers graf bezoeken, hem de laatste eer bewijzen en de wonderen van Ustahs zien.
Het plan om een delegatie naar Ustahs te sturen was snel gemaakt en dat Erduban mee zou gaan was van het begin af aan duidelijk. Hij was de enige die de precaire reden van het bezoek op gelijkwaardige wijze met Marinde kon bespreken. Tenminste, als Marinde met Erduban zou willen praten. Dat had ze namelijk tot nu toe steeds geweigerd. Het was Erduban zelfs verboden Ustahs te betreden, maar zowel Ruben als Erduban speculeerden erop dat Marinde het staatsbelang zou laten prevaleren boven de persoonlijke verwijten die ze Erduban nog steeds maakte. Ruben zuchtte, draaide zich om en liep naar binnen. Zijn lijfwachten volgden hem op afstand.

Erduban huiverde. Het was koud in het rijtuig. Nadat Dargor uit het zicht verdwenen was, liet hij de gordijnen zakken en probeerde zich te ontspannen, maar zijn gedachten dwaalden continue af naar het doel van deze reis. Zou het hem lukken om Marinde te spreken? En zou zij weten waar Bodo was? Als ze dat zou weten, waarom had ze hem dan nooit opgezocht? Erduban gokte erop, nee eigenlijk wist hij het wel zeker, dat Marinde niet wist waar Bodo was. Maar misschien vertelde zij hem toch iets nieuws waaruit hij zijn verblijfplaats kon afleiden. En in ieder geval kon hij polsen hoe zij zou staan in het naderende conflict met Larsen. Want dat dit een conflict zou worden, wist Erduban wel zeker.
Hij onderbrak zijn gedachten en deed het gordijn weer open. Het werd nu steeds lichter. Ze reden naar het zuiden en links van hen kwam de bleke winterzon op, een oranje bol die de sneeuw een spookachtige aanschijn gaf. Dat het winter was, maakte voor deze reis geen verschil. De weg was goed onderhouden en ze hoefden de bergen niet over te trekken, ze konden via de Grote Tunnel Ustahs binnengaan. Zomer en winter reden handelskaravanen af en aan tussen Anthune en Ustahs, de weg was daarop aangepast.
Erduban keek naar Talin, die schuin tegenover hem zat. Ze leunde met haar hoofd tegen de wand van het rijtuig en sliep. Haar hoofd bewoog mee met het ritme van de wagen, maar Erduban wist dat hij maar hoefde te kikken en ze zou klaarwakker zijn. Talin, zijn trouwe hulp, wat zou hij moeten zonder haar? Hij herinnerde zich de eerste ontmoeting met haar nog goed. Een dag na zijn terugkeer met Ruben in Dargor had hij de deuren van de gevangenis geopend. Geschokt hadden hij en zijn metgezellen toegekeken naar de menselijke wrakken die hen met knipperende ogen angstig en apathisch aankeken. Talin was één van hen geweest. Ze was kaal, zat onder de zweren en was zeker vier maanden zwanger. Erduban gaf haar medicijnen om haar zwangerschap, die haar dood zou worden, af te breken. Later vertelde Talin dat het haar derde zwangerschap in gevangenschap was geweest. Geen had ze kunnen voldragen, maar dat had ze ook niet gewild.
Erduban verpleegde haar, maar desondanks duurde het maanden voordat ze weer op krachten kwam. Het was de kracht van haar jeugd die haar deed overleven, maar toen Erduban haar voor het eerst alleen door de burcht zag lopen, moest hij huilen. Ze was toen ongeveer zestien jaar oud. Achter haar mooie uiterlijk zat een zwaar beschadigd mens. Nooit zou zij argeloos de wereld kunnen bezien, nooit onbevooroordeeld naar mannen kunnen kijken, nooit een onverwachte aanraking kunnen verdragen. Ze was afkomstig uit Zran en, voor zover Erduban had kunnen nagaan, was zij de enige die de vernietiging van de stad had overleefd. Ze vertrouwde alleen Erduban, hij was de enige die ze haar littekens had laten zien.
Erduban vertrok zijn mond even. Hij dacht aan het moment dat hij er niet meer zou zijn en wat Talin dan zou moeten. Hij wist het niet, maar maakte zich er wel grote zorgen over en nam zich voor om dit na zijn terugkeer met Ruben te bespreken. Hij zou iets voor haar moeten regelen, dat was hij aan haar verplicht.
Terwijl hij nog zat te mijmeren, werd er op de deur van het portier geklopt. Erduban klapte het raam open. Het was Zlatan.
‘Even controleren of u niet sliep,’ zei hij lachend.
‘Welke schavuit durft een oude tovenaar van zijn slaap te beroven,’ antwoordde Erduban. ‘Ah, ik zie het al, de jonge heer Zlatan. Dat is mooi, dan kan ik je meteen vertellen dat je na de eerste pauze verwacht wordt in dit rijtuig. Je lessen beginnen dan.’
Zlatan maakte een wegwerpgebaar, maar Erduban was onverbiddelijk en had nu geen scherts meer in zijn stem. ‘Nee, luister Zlatan, je hebt het je vader beloofd, alleen daarom heeft hij toestemming gegeven. Je mocht slechts mee als ik bereid was je les te geven gedurende deze reis. En al gingen we zeven maal de wereld rond, dan nog was ik niet uitverteld, dus laten we vandaag meteen beginnen.
Zlatan reed door zonder te antwoorden, maar Erduban wist dat hij zich na de eerste pauze zou melden bij de koets. Hij zag er naar uit, want Zlatan was een leergierige jongen. Het zou de reis aanmerkelijk veraangenamen. Hij liet het gordijn weer zakken en zowaar, hij dommelde even in.
De jongen gaf zijn paard de sporen en reed weer naar de kop van de stoet. De wind woei door zijn haren, hij genoot. Aan het hoofd van de colonne reed Hakim. Van alle meerijdende krijgers was hij degene met de hoogste rang. Hij had dan ook formeel de leiding. Maar iedereen wist dat Erduban de feitelijke leider was, al zou die zich nooit met de praktische gang van zaken bemoeien. Dat zou Hakim doen en bij hem lag de dagelijkse leiding in vertrouwde handen. Hij was een bekwaam strijder die in vele expedities zijn moed en inzicht had bewezen. En wat belangrijk was, hij behoorde tot de groep mannen die zich samen met Ruben had aangemeld om Elasser te dienen. Alleen dat was al voldoende om de heldenstatus te hebben. Zlatan ging naast Hakim rijden.
‘Zometeen is m’n vrije leven over,’ mopperde hij. Maar zijn ogen stonden niet somber, die schitterden juist. ‘Ik moet mij na de volgende pauze melden bij Erduban voor mijn lessen. Dat heeft hij met mijn vader afgesproken. En ik heb ‘ja’ gezegd. Anders mocht ik niet mee.’
‘Gelukkige,’ antwoordde Hakim, ‘dagenlang onder de hoede van Erduban. Bedenk maar eens wie zijn laatste leerling was. En als dat niet genoeg is, dagenlang in directe nabijheid van de schone Talin. Zullen we ruilen?’
Zlatan schoot in de lach. ‘Natuurlijk ben ik er blij mee, zo’n kans krijg ik nooit meer. Maar zo paardrijden in de zon, da’s nog leuker.’
‘Je hebt gelijk, jongen, maar Erduban zal je ook niet de hele dag in zijn rijtuig houden.’
‘Zeg Hakim, heb jij Bodo eigenlijk gekend?’
‘Ik heb hem wel gezien, zelfs een paar woorden met hem gewisseld, maar niet meer dan dat. Hij werkte in de ziekenboeg, weet je, en wij zaten aan het front.’
‘Maar hoe was hij? Ik wil dat graag weten.’
‘Geen idee, ik denk dat niemand dat weet. Als ik hem zou moeten omschrijven, zou ik zeggen: ‘Hij was anders dan wij’. Maar genoeg over Bodo, vraag dat maar aan Erduban. En als Talin naar mij vraagt, zeg dan wat aardigs over mij, wil je?’
Zlatan lachte opnieuw en gaf zijn paard de sporen.

Toen na de eerste rustpauze het sein tot vertrek gegeven werd, meldde Zlatan zich bij het rijtuig van Erduban. Erduban stond buiten het rijtuig al op hem te wachten, hij leunde op een wandelstok.
‘Stap in jongen, we vertrekken bijna.’
Bedeesd klom Zlatan in het rijtuig. Talin zat al binnen, ze glimlachte, maar zei niets. Zlatan ging naast haar zitten.
Erduban nam tegenover hem plaats. ‘Zo jongen, wat wil je leren?’
Zlatan was totaal verrast door de vraag “Wat wil je leren?”. Hij leerde wat hij moest leren. Hij moest leren paardrijden, dus leerde hij paardrijden, hij moest kunnen lezen, dus leerde hij dat, hij moest zichzelf kunnen verdedigen, dus leerde hij vechten, hij moest … Vragend keek hij Erduban aan. Die zei niets, hij keek alleen vriendelijk terug. Ook Talin zei niets. Verward bleef ook Zlatan zwijgen. Naar zijn gevoel duurde het zwijgen eindeloos en nog zeiden beide anderen niets.
‘Wie was Bodo?’ vroeg hij uiteindelijk.
Erduban glimlachte. ‘Je bent een ambitieuze leerling. Je vraag is de moeilijkste van alle vragen. Ik denk dat we ons hier wel mee bezig kunnen houden totdat we in Vaudan zijn. En dan nog is die vraag niet beantwoord.’
‘Waarom is dat zo’n moeilijke vraag? U hebt hem beter dan wie ook gekend. U kunt toch gewoon vertellen.’
‘Waarom is het zo’n moeilijke vraag?’
Waarom was het moeilijk om aan te geven wie Bodo was? Zlatan dacht hier lang over na. Over Bodo deden zoveel verhalen de ronde, er was zoveel over hem bekend. Waar hij geboren was, hoe hij eruit zag, hoe hij Naïr verslagen had, al de wonderbaarlijke zaken die hij daarna gedaan had, de mensen die hij genezen had. Over niemand werden zoveel liederen gezongen als over Bodo. Het moest toch niet moeilijk zijn om te vertellen wie Bodo was. Maar zijn vader had hem nooit iets over Bodo verteld, net als Hakim, en nu zei ook Erduban dat het de moeilijkste van alle vragen was. “Wie was Bodo en waarom is dit een moeilijke vraag?” galmde door zijn hoofd.
Opeens stopte het rijtuig. Blijkbaar was het weer tijd om de paarden rust te geven. Zlatan had niet in de gaten gehad dat hij al zolang in het rijtuig zat. Hij wist wel dat Hakim de paarden niet zou uitputten als het niet nodig was, maar dat ze nu al zouden rusten leek hem wel erg vroeg. Toen hij echter naar buiten keek, zag hij dat de zon haar hoogste punt reeds bereikt had.
‘Einde van de eerste les,’ zei Erduban. ‘Morgen om dezelfde tijd gaan we verder.’

De dagen daarop verliepen in hetzelfde ritme. Halverwege de ochtend ging Zlatan naar het rijtuig van Erduban en bleef daar tot het begin van de middag. Zijn paard werd achter aan het rijtuig vastgemaakt zodat het niemand tot last was. Het droeg dan alleen de bepakking van Zlatan. Heel af en toe nam Talin het paard van Zlatan over en reed dan een etappe als ruiter. Zij kon goed paardrijden en oogstte bewonderende blikken van de mannen in de stoet. Zlatan zag dat Hakim zijn ogen niet van Talin kon afhouden en dat leek wederzijds. Die ritten eindigden ze vaak in elkaars nabijheid. Hakim mopperde vaak tegen Zlatan dat dit naar zijn zin veel te weinig voorkwam.
De tweede dag haakte Erduban meteen aan op wat ze de vorige dag besproken hadden. ‘Wie is Bodo’, vroeg je me. Je was teleurgesteld dat ik je dat niet vertellen kon. Eén ding wil ik je nu al vertellen: hoe lang ik je ook onderwijzen mag, ik zal je nooit kunnen vertellen wie Bodo is. Alles wat ik je zeg, zal het raadsel groter maken. Je zult daardoor steeds meer vragen krijgen, maar misschien, misschien leer je hem juist daardoor beter kennen.
Toen ik hem voor het eerst zag, was hij een eenvoudige boerenzoon. Hij had destijds minder geleerd en minder gezien dan jij nu en toch was hij op dat moment bijna tien jaar ouder dan jij. Hoe meer ik van hem zag, hoe beter ik hem leerde kennen, hoe minder ik hem doorgronden kon. Het raadsel werd steeds groter. Waar anderen zouden stoppen, gek zouden worden van angst of verdriet, daar ging hij door. Waar anderen zouden twijfelen, was hij vastberaden. Waar anderen weerloos zouden zijn, was hij een wrekende engel. Waar anderen plat en boers zouden zijn, veroverde hij het hart van een koningsdochter. Waar anderen gestorven zouden zijn, doodde hij de voornaamste dienaar van Scraz. Nee, ik kan je niet vertellen wie hij is, dat moet je zelf uitvinden, maar misschien helpen de vragen die ik je stel, je wel bij het vinden van een antwoord.’
Zlatan liet de woorden van Erduban bezinken, hij had ondertussen al wel geleerd dat hij zo het meeste leerde.
‘Misschien kunt u me niet vertellen wie hij is, u kunt in ieder geval wel zeggen wie hij niet is. Ook dat zegt iets.’
Erduban knikte goedkeurend.

Ze naderden Zran. Zlatan probeerde Talin te bekijken zonder dat zij of Erduban het zagen. Hij vond haar elke dag mooier worden. ‘s Nachts droomde hij van haar. Ze had zo’n mooi gezicht en zulke verdrietige ogen die tegelijkertijd zo warm konden glimlachen. De lange, rode haren die achter haar aan golfden als ze in volle vaart galoppeerde. Hij wist het nu zeker, hij was verliefd op haar en op een onbeholpen manier probeerde hij haar dat te tonen.
Talin probeerde het zoveel mogelijk te negeren en deed dat zo vriendelijk dat hij geen gezichtsverlies leed. Als ze teveel hinder had van de smachtende blikken die hij haar toewierp, leende ze zijn paard tijdens de lessen en vertrok. Maar deze dag bleef zij in het rijtuig zitten. Ze was stil en afwezig en keek naar buiten zonder dat wat ze zag tot haar door leek te dringen.
Om indruk op haar te maken, vertelde Zlatan enthousiast dat hij volgens Hakim een goed krijger zou worden: hij was sterk, reed als de beste, had een vaste hand en was niet bang.
‘Alle eigenschappen om een goed strijder te worden, om mijzelf, mijn geliefden en mijn land te beschermen tegen schoften als Larsen,’ schepte hij op.
‘Een goed soldaat,’ vroeg Erduban. ‘Wat is een goede soldaat?’
‘Ik weet het wel, Bodo was ook geen strijder, maar ondanks dat ik hem bewonder, hoef ik toch niet te worden zoals hij? Ik word liever iemand als mijn vader of Hakim. Zij hebben hun leven op het spel gezet voor de goede zaak. Ik …’
‘Ik heb ook veel “goede” strijders gezien en ik walg van ze.’
Talin sprak luid, ze spuugde de woorden bijna uit. Ze vertrok haar gezicht tot een grimas. Geschrokken keek Zlatan haar aan, het was voor het eerst dat zij tijdens de lessen ongevraagd haar mond open deed. Erduban zei niets, maar keek haar bezorgd aan.
‘Ik kom uit Zran, Zlatan. Zran, de stad die zo geleden heeft onder de woede van Naïr dat ze compleet is weggevaagd. Toen Erduban mij uit de kerkers haalde, bleek ik de enige overlevende te zijn. Het laatste, nog levende slachtoffer van stoere strijders.’
Talin zweeg, zonder dat ze er erg in had liep een traan over haar wang.
‘Zran, het was zo’n mooi stadje. Het lag daar in een breed dal vlakbij de plek waar twee rivieren zich samenvoegen. Het was een oude stad, moet je weten, nog gebouwd door de oudsten. Ze was helemaal ommuurd. De huizen die aan de binnenkant tegen de muur gebouwd waren, waren wel vier verdiepingen hoog. We voelden ons er veilig. Mijn vader was slager, de beste slager van de hele stad, zei hij altijd. Mijn moeder, mijn twee zussen, m’n broertje en ik, we konden er goed van eten. Toen Naïr kwam, was ik een jaar jonger dan jij nu bent en mijn broer was net zo oud als jij, zeventien jaar. Zijn leven lag voor hem, net als nu voor jou. En toen kwam Naïr. We wisten dat hij zou komen, toch was het zien van hem en zijn mannen voor ons een grote schrik. Voordat we hem zagen, voelden we ons veilig achter onze hoge muren, daarna niet meer. Angst beving ons. De arrogantie waarmee ze zich tegoed deden aan ons vee, waarmee ze onze oogst verwoestten, de zekerheid omdat ze wisten dat niets hen bedreigen kon en dat wij hopeloos verloren waren: het schokte ons.
Natuurlijk boden ze ons de mogelijkheid om ons over te geven, maar de voorwaarden waren zo wreed dat we ze niet konden accepteren. Die strijders wilden niet eens dat we ons overgaven. Dood waren we meer waard voor ze, dat wisten ze toen al.
Daarna begon de strijd. Mijn vader viel in de eerste ogenblikken, hij werd van de muur afgeschoten zonder dat hij iets heeft kunnen doen. Niemand kon wat doen, want we waren slager, boer, schoenmaker of bakker. We waren van alles, maar geen strijder. Ze groeven een geul naar de muur, ondermijnden de poort en sloegen een bres. Ze stroomden de stad binnen. Iedereen wist dat het einde daar was. Met de moed der wanhoop verdedigden we ons en volgens mij vielen veel van Naïrs mannen. Maar hij gaf daar niets om. Ik zag mijn broer vallen. Hij stond op de muur. Zijn wapens, hij had de slachtmessen van mijn vader uit de slagerij gepakt, was hij allang kwijt. Hij huilde en was bang. Eén van Naïrs mannen pakte hem bij de schouders en slingerde hem van de muur. Hij lachte toen hij dat deed. Mijn broertje viel gillend naar beneden Hij viel met zijn hoofd op de straat. Zijn bloed…,’ Talin hijgde en zweeg. Zlatan luisterde met de tranen in de ogen.
‘Zijn bloed, zijn resten, ze spatten op mijn kleren. Ik rende gillend naar huis en verstopte me daar samen met mijn moeder en zussen. Natuurlijk werden we gevonden. Ze wisten waar ze moesten zoeken. Ze hadden al zo veel mensen opgespoord die zich in huizen als de onze verstopt hadden. Eén van mijn zussen verdedigde zich, ze werd voor mijn ogen doodgestoken. Daarna werden we ….’ Talins stem was nu monotoon, ze keek naar de grond en huilde niet meer. Haar gezicht stond strak.
‘Ik was nog maagd, het deed zo zeer, het was …. Mijn moeder werd door vier mannen achter elkaar verkracht. De laatste doorstak haar toen hij overeind kwam. ‘Klaar,’ riep hij, terwijl hij dat deed. Hij veegde daarna zijn zwaard af aan de kleren van mijn moeder.
Ik weet niet hoeveel mannen mij genomen hebben, ik raakte de tel kwijt. Toen ze er eindelijk genoeg van hadden, keek één van de mannen mijn zus en mij aan. Ik weet het nog goed, hij had rode haren, rood met al enkele grijze vegen erdoorheen. ‘Zo meisjes,’ zei hij, ‘ik weet dat er nog één meisje mee kan naar Dargor, de ander … tja. Wie zal het wezen?’ Hij keek ons daarbij vragend aan. De mannen om hem heen lachten, alsof hij een goede grap maakte. En ik ….’
Talin begon nu heel hard te huilen, ze schokte met haar schouders. Erduban nam haar in zijn armen en streelde haar. De oude man fluisterde woorden die Zlatan niet verstond. Zlatan zelf zat lijkbleek in het rijtuig en keek naar Talin en Erduban. Hij huilde nu niet meer, maar tijdens het verhaal van Talin hadden de tranen onophoudelijk over zijn wangen gelopen. Eindelijk hield Talin op met huilen. Ze bleef nog een tijd in de armen van Erduban liggen. Toen ging ze weer rechtop zitten en probeerde met haar mouw haar gezicht weer droog te wrijven.
‘Weet je Zlatan, je mag best een strijder worden, maar niet zoals zij.’
‘Nooit Talin, nooit.’

De dag nadat Talin Zlatan verteld had over Zran, kwamen ze bij de ruïnes van die stad. Ze was niet herbouwd. Vlakbij was een nieuw dorp ontstaan, omdat geen mens meer in Zran wilde wonen. Toch was het nog steeds een belangrijk knooppunt, want direct voorbij de ruïnes splitste de weg zich en begon de weg naar het Oude Woud, de weg die ook zij zouden moeten nemen.
Erduban liet halt houden vlak buiten de resten van de stad en stapte uit. Talin stond naast hem om hem te ondersteunen, maar Zlatan kon niet goed zien wie nu wie ondersteunde. Ze zag lijkbleek. Hoewel de ruïnes nog duidelijk zichtbaar waren, leek de natuur het terrein te herwinnen. Bomen groeiden op de puinhopen, struiken hadden het wegdek doen splijten en dieren vluchtten weg toen ze daar stopten. Vogels die daarvoor nog gezongen hadden, zwegen plotseling, al was het midden op de dag.
‘Reisgenoten, kijk goed naar de ruïnes. Hier woonden gelukkige mensen, mensen die hetzelfde van het leven verwachtten als u en ik. Wreedheid en stomme pech hebben die dromen verwoest. Wreedheid, want de mannen die Zran vernietigd hebben, deden dit op mensonterende wijze. Als er goden zijn, dan hoop ik dat zij hen gestraft hebben.
Maar het was ook domme pech. De inwoners van Zran werden ervan beschuldigd dat zij hun belasting niet betaald hadden en daarom werden ze weggevaagd. Ze moesten een voorbeeld zijn voor iedere andere stad. Maar de werkelijkheid was anders. Na de val van Naïr heb ik in Dargor de boeken kunnen inzien. Zran heeft altijd de haar opgedragen belasting betaald. Een klerk had alleen een jaar voor de val de geïnde belasting op de verkeerde plek vermeld.
Waarom zeg ik u dit? Ik wil dat u weet dat de inwoners van Zran voor niets gestorven zijn. Helemaal voor niets. Het had ook uw stad of dorp kunnen zijn. Waar mensen hun menselijkheid verliezen kan en zal dit gebeuren. Daarom, voor al de inwoners van Zran: vergeet dit niet. Vergeet dit niet!’
Alle metgezellen stonden in een kring rond Erduban en hoorden hem zwijgend aan. Toen hij uitgesproken was, drukte die stilte zwaar op hen. Iedereen voelde dat de doden hen aankeken om de oproep van Erduban kracht bij te zetten.
Plotseling begon een merel te fluiten en de betovering verbrak. Hakim liet het teken voor vertrek blazen, het reisgezelschap zette zich weer in beweging.

Vanaf die dag was de verhouding tussen Zlatan en Talin veranderd. Zlatan was niet langer verliefd op haar. Hij hield nu van haar als was zij zijn oudere zus. Ze was hem dierbaarder geworden dan ieder ander mens en Talin behandelde hem als haar kleine broer. Ze hield van hem en was trots op hem. Erduban was er blij om.