De Ziener – hoofdstuk 7

‘onderwijzen’
Uit: Bodo’s rondgang

7. Het Oude Woud

Het meisje was ziek, doodziek, zweet gutste van haar lichaam. Haar ouders keken elkaar aan, radeloos, want het was duidelijk: hun enige dochter zou sterven. En kinderen waren zo kostbaar, ze waren het enige teken van hoop in deze trieste dagen na de oorlog.
Er werd op de deur geklopt, maar ze piekerden er niet over om open te doen. Ze wilden hun kind niet alleen laten in haar stervensuur.
Zonder iets te zeggen kwam een man de kamer binnen. Hij duwde de moeder aan de kant, ging naast het bed zitten en legde zijn hand op het voorhoofd van het meisje. Ze werd rustig en viel in een genezende slaap. De man stond op en liep weg zonder een woord gezegd te hebben.
Een dag later werd hun dochter wakker, ze ging rechtop zitten en vroeg iets te drinken. Daarna vroeg ze wie die vreemdeling was geweest die aan haar bed gezeten had.

Zlatan werd vroeg wakker, het was nog koud. Desondanks liep hij terug naar de rand van de heuvel. Hij keek uit over de donkere vlakte die voor hem lag en probeerde zich voor te stellen wat zich hier twintig jaar geleden had afgespeeld. Zijn vader had hem er nooit iets over willen vertellen, maar anderen die er bij waren geweest, hadden wel eens wat losgelaten. Daarom wist hij van de wreedheden die hier waren begaan en van de dodelijke fout die zijn vader gemaakt had. Iedereen wist daarvan, maar niemand zou het in zijn hoofd halen om Ruben dat te verwijten, want iedereen besefte dat ze zelf die fout ook gemaakt zouden hebben.
Opeens meende hij wat te horen: het geschreeuw van een stervende, het gekletter van wapens en het suizen van een pijl. Zlatan wist dat zijn fantasie de loop met hem nam, maar hij liet het gebeuren. Nu hij uit keek over de plek waar alles had plaatsgevonden, kreeg hij een beter begrip voor wat hier gebeurd was en snapte hij hoe zijn vader zich gevoeld moest hebben.
Zlatan draaide zich om en liep terug naar het kamp. Daar aangekomen, zag hij dat ook de anderen wakker waren geworden. Er werd thee gezet, ontbijt klaargemaakt en de paarden werden verzorgd. Na gegeten te hebben, werd snel ingepakt. Iedereen had haast om te vertrekken, ondanks dat ze wisten dat het Oude Woud voor hen lag.
Vlak bij de plek waar zij overnacht hadden, opende zich het bos. Van hier liep een weg naar het oosten. Hakim vertelde dat de meeste karavanen een andere weg namen, die sloegen al eerder af naar het oosten en bespaarden zich daarmee de tocht door het woud. Maar Erduban had er op gestaan om het graf van Elasser te bezoeken. Het was voor hem een bedevaart. Zlatan was blij dat hij de plaats waar de slachting had plaatsgevonden met eigen ogen had gezien en nam zich voor om later nog eens terug te keren naar het eenvoudige grafmonument van Elasser en zes van zijn mannen.
Die dag vertelde Erduban Zlatan tijdens de les over de veldslag en wat daaruit voort gekomen was. Hij vertelde dat hij nog steeds verbaasd was dat Marinde nooit het lichaam van haar broer had opgehaald om het te begraven in de grote tunnel bij alle koningen. ‘Blijkbaar ziet ook zij in dat haar broer hier hoort, dat hij gekozen heeft om voor Anthune te strijden en het verdient om hier zijn laatste rustplaats te vinden.’
Het enige wat de Ustahshi een jaar na de oorlog gedaan hadden, was de weg aanleggen en het grafmonument versterken dat Bodo gemaakt had. De stenen hadden zij verankerd en zij hadden er enkele losse stenen bij gelegd. Zo waren zij de traditie begonnen dat een reiziger uit eerbied voor de gevallenen een steen toevoegde aan het monument. Dat groeide daardoor. Erduban vond dat wel passend voor Elasser.
Daarna vertelde hij over Kores, de geneesheer tovenaar, die zo wreed vermoord was in die ziekenboeg, een halve dagreis ten zuiden van de plek waar zij overnacht hadden. Kores, de vreedzame held, wiens trieste lot zo vaak bezongen werd. Toen Erduban ongehinderd kon rondlopen in de burcht, had het hem niet eens verbaasd dat hij in de archieven brieven vond van Kores aan Naïr waarin hij uitgebreid beschreef wat de tovenaars van plan waren. De eerste brief dateerde van vlak na de voorlaatste vergadering van de tovenaars. Erduban en Bodo werden daarin met naam en toenaam genoemd. Kores waarschuwde Naïr speciaal voor hen. Als er iemand in staat werd geacht om de witte mannen te vinden, dan waren dat Bodo en Erduban het wel. Wat Erduban heel opmerkelijk vond, was dat Kores in het bijzonder voor Bodo waarschuwde, die zijn inziens gevaarlijker was dan Erduban. “Erduban is gedreven, hij zal niet nalaten u te bestrijden met al zijn kracht, maar zijn leerling, die hem adoreert als zijn vader, beschikt over krachtbronnen die ik niet kan overzien. Daarom is hij gevaarlijker dan die tovenaar”.
‘Ik wou dat ik nog eens met Kores praten kon, blijkbaar heb ik hem in dit opzicht altijd onderschat,’ zei Erduban na een tijd gezwegen te hebben.
De laatste brief van Kores was van vlak na de vergadering waarin Elasser besloten had het kampement te verplaatsen. Daarna had hij niet meer geschreven, in ieder geval waren er geen afschriften van terug te vinden in de archieven.
‘In mijn ogen is hij niet eens een echte verrader, hij deed het niet uit eigenbelang. Waarschijnlijk dacht hij dat hij zo Anthune en de tovenaars het beste diende. Het actieve verzet waar ik een voorstander van was, vond hij nutteloos. Volgens hem zou Naïr zichzelf wel opbranden. Door de opstand te verraden, hoopte hij vast de bijkomende schade te beperken. Het verbazingwekkende was wel dat hij, ondanks zijn verstand, Naïr schromelijk onderschatte. Voor zover ik kan terugvinden, heeft Naïr nooit iets met de informatie van Kores gedaan. Hij heeft nooit een andere stap gezet dan hij oorspronkelijk van plan was. Waarschijnlijk heeft hij zich alleen maar geamuseerd met de brieven van Kores.’
Zodra Erduban het verraad van Kores had ontdekt, had hij overlegd met Ruben. Samen besloten ze het bedrog geheim te houden, anderen vertellen dat er ook onder de tovenaars verraders waren geweest had geen enkel nut. Zlatan was evenmin geschokt te horen dat één van de grootste helden van het land in werkelijkheid een informant van Naïr was geweest. Het enige wat hij voelde was trots omdat hij door Erduban in vertrouwen genomen werd.

De koets reed vooraan in de stoet. Het woud was groot en donker en Zlatan zei dat hij zich onbehaaglijk voelde. Erduban liet de koets stil houden en klom toen met Zlatan op de bok. Het duurde even voordat hij weer zat. Iedereen wachtte. Erduban liet de jongen mennen.
‘Zeg nog eens wat je net zei, jongen.’
Zlatan keek hem niet begrijpend aan.
‘Dat van het woud.’
‘Het is alsof,’ begon Zlatan aarzelend, ‘het is alsof het woud zich voor ons opent, alsof het ons toestaat haar te betreden, een weg maakt, maar elk moment beslissen kan om dit te herzien.’
‘Waarom denk je dat?’
Zlatan keek naar het pad dat voor hem lag. Hij kon amper tien passen voor zich uitzien, daarbuiten leek het woud één donkergroene, ondoordringbare muur. Hij zei dit de tovenaar.
‘Kijk goed.’
Zlatan keek opnieuw voor zich uit. Hij zag het pad doodlopen op een muur van bomen. Met elke stap van de paarden schoof de muur een stap voor hem uit, maar verdween niet. Plotseling realiseerde hij zich dat die muur niet echt bestond, maar alleen in zijn hoofd. Waar hij een muur zag, was alleen duisternis, maar door al zijn vooroordelen en angsten nam hij het waar alsof het een muur was. Zodra hij zich dat realiseerde, verdween de muur en zag hij slechts het woud, een verzameling bomen, meer niet.
Hij vertelde dit de tovenaar.
‘Je hebt gelijk, maar dat is slechts de tweede waarheid. Ik heb dit pas leren zien na de verdwijning van Bodo, je loopt dus zeker driekwart eeuw op mij voor. Maar als je nog beter kijkt, zie je dat het woud toch meer is dan een verzameling bomen. Dit is de derde waarheid: het woud als spiegel waarin je je angsten en dromen ziet, je ziel. Maar dat zal je nu nog niet zien. Denk hieraan als je met je kleinkinderen het graf van Elasser bezoekt. Leer hen de tweede waarheid en wijs hen op de derde. Meer hoef je niet te doen.’
Zlatan keek hem onbegrijpend aan, maar na dit gesprek was zijn angst voor het Oude Woud verdwenen.

‘Wie is Bodo?’
Dit keer was het de tovenaar die dit aan Zlatan vroeg.
‘Bodo? Hij is de grootste held, de man die in zijn eentje Naïr versloeg. De man die na de oorlog alleen nog maar goed doet. Die rondreist door de wereld en zo de wil van de goden volbrengt.’
‘Flauwekul.’
Erduban zei het hard met scherpe stem. Zlatan keek hem geschrokken aan.
‘Er doet een hoop onzin over Bodo de ronde. Het enige dat we zeker weten, is dat hij voor Naïr werd gebracht, hem een tijdlang strak aankeek en dat Naïr daarna zelfmoord pleegde op een manier die ik nooit eerder heb gezien. Vervolgens ging Bodo de stad uit, kwam mij tegen op een kruising van twee wegen en koos, omdat ik naar het westen ging, de weg naar het zuiden. Hij ging naar een dorp waar hij op de heenweg ook gastvrij was onthaald, vertelde van de val van Naïr, bleef daar een dag, nam het hem aangeboden paard aan en vertrok de daarop volgende dag. Daarna heeft niemand hem meer gezien. Hij is weg, opgelost in het niets. Al die verhalen, onzin! Het zijn nooit ooggetuigenverhalen, altijd is het iemand die van een ander gehoord heeft die dat weer van een ander heeft en die weer van een ander. Bodo heeft nooit in het eigen dorp een wonder verricht, altijd was het in een dorp één of twee dagreizen verderop. Dit is alles: hij kwam. Naïr pleegde zelfmoord. Hij ging. Meer is het niet. Maar dat was niet genoeg, daarom ontstond de mythe, de eerste waarheid.’

Het kostte hen drie dagen om door het oude woud te trekken. De bomen boden zoveel beschutting dat ze vrijwel geen last hadden van de sneeuw. Aan het einde van de derde dag bereikten ze weer een open vlakte.
‘Ooit verliet ik hier met Bodo de bescherming van de bomen. Toen wisten we, net als nu, niet wat ons te wachten stond. Nu kennen we in ieder geval het gebied goed, we weten waar we heen gaan,’ zei Erduban tegen Talin en Zlatan op het moment dat ze het woud achter zich lieten.
Het gezelschap trok snel verder oostwaarts. Zlatan keek verlangend naar buiten. De sneeuw was ongerept en de lucht blauw. De bergen, die ver weg het decor vormden, zagen er schitterend uit.
‘Ja, ja, ik zie het al,’ bromde de tovenaar. ‘Je bent als een veulen dat het groene gras ruikt aan het eind van de winter. Vandaag zal je niets opnemen, wat ik je ook vertel. Ga je maar afmatten op dat paard van je.’
Verheugd deed Zlatan de deur van de koets open, floot zijn paard en stapte, terwijl de koets doorreed, over op het dier. Hij gaf de deur een duw zodat ze weer dicht viel en zag dat Talin haar weer op slot deed. Erduban gebaarde dat de gordijnen van de koets open moesten blijven. Ook hij wilde van de weidsheid genieten, die zo’n groot contrast vormde met het benauwende bos dat ze achter zich gelaten hadden.
Van daar kostte het hen tweeënhalve dag om het dal te bereiken dat de opmaat was naar de tunnel. Erduban zag dat het landschap ingrijpend veranderd was sinds zijn laatste bezoek aan deze regio, nu twintig jaar geleden. De weg was bestraat en langs de kant stond een onbemand wachthuis. Op de middag van de derde dag bereikten ze het einde van het dal. Een hoge, steile muur sloot de doorgang af. In het midden van de muur was een poort. Zlatan zag daar wel wachters, zowel in de poort als op de muur. De poort stond open.
Ze reden door tot vlak voor de poort. Een bewapende ruiter kwam naar voren, hij droeg een schild met daarop het wapen van het huis Atorro. Hij reed tot vlak voor de koets en wachtte tot Erduban het raam opende. Hakim en Zlatan waren van hun paarden gesprongen en stonden nu naast de koets. Erduban keek de ruiter vragend aan.
‘Koningin Marinde, vorstin van Ustahs, heet u van harte welkom. Het is goed dat oude vrienden elkaar opzoeken.’
Erduban werd bleek en zakte terug op het kussens van de bank, maar hij herstelde zich snel.
‘Zeg uw koningin dat ze mij teveel eer brengt, maar dat haar vriendelijke woorden voor mij voelen als de zon in het voorjaar. Ze verwarmen mijn hart.’
Hij sprak in de taal van Ustahs, de taal die iedereen in zijn gezelschap geleerd had. Hakim en de andere soldaten op hun vele reizen naar Ustahs, Zlatan op school en Talin had het ongetwijfeld van Erduban geleerd. Zij sprak haar van iedereen het slechtst, maar toch kon ook zij zich goed redden, wat ongetwijfeld kwam omdat beide talen naast verschillen ook grote overeenkomsten kenden.
Het was duidelijk dat de man de emotie gezien had die de woorden bij Erduban hadden opgeroepen. Zlatan twijfelde er niet aan of dat zou gedetailleerd aan Marinde worden overgebracht.
De ruiter knikte vriendelijk en richtte zich daarna tot Hakim. ‘Hakim, we dachten al dat je te oud was voor dit soort tochten, maar gelukkig, we hebben ons vergist.’
Hakim grijnsde. ‘Ach, je weet het, Werder, onkruid vergaat niet en het wordt voorjaar, ik wilde er weer opuit. Maar mag ik je de zoon van mijn vorst voorstellen, Zlatan, zoon van Ruben.’
Zlatan deed een stap naar voren en boog het hoofd. Werder knikte hem toe.
‘Welkom in Ustahs, heer Zlatan, het is goed dat u ons komt bezoeken. Ook u wordt door onze vorstin van harte welkom geheten.’
Daarna richtte hij zich weer tot Hakim.
‘Ons is gevraagd u met alles terzijde te staan. U kunt uw kamp opslaan achter de muren, gastenverblijven zijn reeds ingericht. Daarna zou het mij een eer zijn indien u met ons de maaltijd wilt gebruiken.’ Hij wees daarbij op de poort.
Hakim knikte, sprong weer op zijn paard en dirigeerde het naar voren. De koetsier zette de andere paarden ook in beweging en zo reed de stoet de poort door, eerst Hakim, vervolgens de koets, dan de rest van het gezelschap. Zlatan was één van de laatsten die binnenreed.
Nadat de paarden waren uitgespannen, ontzadeld en verzorgd, duwde Zlatan Erduban in zijn rolstoel over de binnenplaats. Achter de muur bleek een heel dorp te liggen. De huizen waren aan de binnenzijde tegen de muur aangebouwd en waren meerdere verdiepingen hoog. De muur torende als een grijze wand boven de huizen uit. Maar ze was niets vergeleken met de natuurlijke muur die het dorp aan de oostzijde omsloot, het gebergte dat Anthune van Ustahs scheidde. Die bergen waren zo hoog dat Zlatan niet eens de toppen zien.
De muur die de tunnelingang beschermde, was gebouwd in de vorm van een halve cirkel die met beide uiteinden de steile berghelling raakte. Al was de muur heel hoog, bovenop was een rondgang gemaakt die zo breed was dat je er met paarden kon rijden, werd hem verteld. Maar paarden zouden er nooit kunnen komen, want de bovenkant van de muur was alleen via een steile trap bereikbaar. Wel zag Zlatan enkele takels die, zo schatte hij in, gebruikt werden om de mannen boven op de muur te bevoorraden. Daar waar de afstand van muur tot de berghelling het grootst was, was de poort. En in vergelijking met het immense bouwwerk was het een kleine poort. Maximaal twee ruiters naast elkaar of slechts één wagen tegelijk, konden haar passeren. Zlatan snapte dat wel, zo was ze nog gemakkelijker te verdedigen. De muur was zonder opsmuk, zowel aan de binnenkant als aan de buitenzijde was geen onnodige versiering aangebracht. Dit in tegenstelling tot de ingang van de tunnel, die geflankeerd werd door twee enorme staande ridderfiguren. Deze stonden met de voeten vlak naast elkaar, het zwaard voor hen in de grond geprikt. Daar leunden ze op terwijl ze de reizigers streng aankeken.
‘En dit is niets vergeleken met de beelden aan de andere kant van de tunnel, die zijn zeker drie keer zo hoog,’ zei Erduban. ‘De eerste en enige keer dat ik hier was, zag het er heel anders uit. In plaats van deze muur lag er een enorme natuurlijke puinwaaier, waar slechts een smalle opening in was gemaakt. Nu ik dit zo terug zie denk ik dat deze muur altijd onder de rotsen heeft gelegen, maar dat in het verleden Ustahshi haar daaronder bedolven hebben. Dat moet een enorme klus zijn geweest. Die beelden daar,’ en hij wees met zijn hand naar de stenen ridders, ‘lagen aan de binnenzijde. Ze waren van hun sokkels afgerukt. Het zou mij niets verbazen als zij vroeger voor de muur hebben gestaan, maar dat de mensen die deze plaats hersteld hebben, het verstandiger vonden ze naast de tunnelingang te plaatsen.’
‘Uw vermogen om de juiste conclusies te trekken is niet afgenomen, eerwaarde Erduban.’ Werder was naast hen komen lopen terwijl hij dit zei. ‘Deze muur was vroeger inderdaad verstopt onder een puinwaaier. Toen wij ons hier weer vestigden, hebben we dat puin verwijderd. De muur kwam vrij. Onze voorouders hadden de muur heel simpel aan het zicht onttrokken door de bovenste laag af te breken en de brokstukken voor de muur te gooien. Daaroverheen hebben ze stenen gestort. Het leek daardoor een natuurlijke helling. Zij moeten hebben gedacht dat onbekendheid een betere bescherming zou vormen dan een hoge muur en ze hebben daarin gelijk gekregen van de geschiedenis. Hun werkwijze was trouwens een groot voordeel voor ons. Het puin hebben we gebruikt om de aanvoerende weg aan te leggen en de onderliggende bouwstenen hebben we gebruikt om de muur weer op te bouwen tot haar oorspronkelijke hoogte. Zo hebben we haar in oude glorie hersteld. Alleen die beelden niet, die staan nu op een andere plek.’
Even zwegen de drie mannen en daarna sprak Werder verder. ‘We hebben hier steeds drie maanden achter elkaar dienst. De huizen zijn comfortabel, het eten is goed en er is werk genoeg. Toch is een dienst hier niet populair. Ikzelf denk dat het komt omdat de zon hier nooit schijnt, in de winter noch in de zomer. Het dorp ligt dicht tegen de berghelling en bevindt zich daarom altijd in de schaduw, is het niet de schaduw van de berghelling, dan is het wel de schaduw van de muur. De enige plek waar je hier in de zon kunt zitten is op de muur zelf. Maar zelfs in de zomer is het er fris door de harde wind die daar altijd vrij spel heeft. We zouden er overigens ook geen tijd voor hebben, want normaal is het hier altijd druk. Dagelijks passeren handelslieden met hun waar de tunnel en die moeten we controleren.’
‘En belasting innen,’ mompelde Erduban.
‘Zeker, ook belasting innen. Ieder die de tunnel wil passeren, moet belasting betalen. Daarvan betalen we het onderhoud van de tunnel.’
‘Ik heb wel eens horen vertellen dat er wel wat overblijft.’
Weder lachte vriendelijk. ‘Hoor eens, jonge heer Zlatan, ik kan nu smoesjes gaan verzinnen, rood worden, over iets anders beginnen, maar ik weet zeker dat welke heerser deze tunnel ook in handen zou hebben hetzelfde zou doen als wij. Daarom schaam ik mij ook niet. Wij Ustahshi verdienen aan de tunnel, maar de tunnel is een nog groter voordeel voor Anthune.’
Zlatan knikte, hij begreep de uitleg.
‘Trouwens, we zijn nog altijd trots op onze wijze van tol innen. Zo simpel, zo duidelijk.’
Zlatan keek Werder vragend aan.
‘Iedere handelsreiziger moet tien procent van de waarde van zijn lading als tol betalen. En hij moet zelf aangeven wat die waarde is.’
Zlatan keek de lachende Werder verrast aan. ‘Dan zou ik …’
Maar Erduban onderbrak hem. ‘Het oude systeem, nietwaar Werder. De waarde die de koopman opgeeft is de basis voor de tol, maar tegelijkertijd verplicht hij zich om tegen de genoemde prijs zijn lading te verkopen. In de huizen zullen wel tussenhandelaren wonen die niets anders doen dan vracht taxeren en die lading met een te laag opgegeven waarde kopen om dan vervolgens weer te verhandelen in Ustahs. Overigens zal dat niet zelden ook in het voordeel zijn van kooplieden uit Anthune. Het bespaart hen een lange reis en tien procent belasting. Maar jullie profiteren wel het meeste, want of je krijgt je tol of je kunt een lading meteen doorverkopen aan handelaren.’
Erduban richtte zich nu tot Zlatan. ‘Je vader mocht willen dat hij zo’n melkkoe had, jongen.’
Zlatan knikte bewonderend.
‘Overigens loopt de handel de laatste maanden terug, een punt van zorg voor zowel mijn volk als het uwe,’ vervolgde Werder.
Zlatan had een vraag die hem op de lippen brandde en daarom reageerde hij niet op de laatste opmerking.
‘Hoeveel tol moeten wij betalen,’ vroeg hij.
‘Jullie zijn vrijgesteld van tol. Jullie zijn van onschatbare waarde en daarmee is de tol onbetaalbaar. Wie zou het immers durven om de eerwaarde Erduban, de leermeester van de vader van onze prinses op waarde te schatten. Nee, het is ons een eer dat jullie via deze weg naar ons vaderland willen reizen. En nu, daarvoor kwam ik eigenlijk, aan tafel. Het eten is gereed.’
Gedrieën gingen ze naar één van de grootste huizen, de dienstwoning van Werder. In een grote zaal op de begane grond was een feestmaal klaargemaakt. Later bleek dat op de tweede verdieping voor iedereen slaapplekken waren ingericht.
De maaltijd was heel gezellig en zonder formele redevoeringen. Zlatan zag dat veel Ustahshi bewonderend naar Erduban keken. Uit wat Werder had gezegd, had hij dat al begrepen en nu zag hij dat bevestigd: Erduban was ook in de ogen van Ustahshi een held. Hij zat naast Werder en vroeg hem daarnaar.
Die antwoordde instemmend. ‘Natuurlijk, Erduban heeft met een list de oorlog naar Ustahs gebracht, maar ondertussen is ons wel duidelijk geworden dat dat geen misdaad was. Hij heeft ons daarmee behoed voor een grote fout. Een misstap die we anders later hadden moeten corrigeren, iets wat ons dan veel meer zou hebben gekost dan nu. Want één ding is zeker: Naïr zou met alleen Anthune nooit tevreden zijn geweest. Maar dat is niet het enige waarom we hem eren. We zien in de verstandige politiek van uw vader de invloed van deze oude, wijze man. En alsof dat nog niet genoeg is, hij was de metgezel van Bodo. Samen hebben zij de bergen bedwongen, samen hebben zij Naïr verslagen. Natuurlijk is hij een held voor ons. En jij kunt trots zijn dat je met zo’n groot man mag reizen, Zlatan. Ik benijd je daarom.’
Uit deze woorden begreep Zlatan dat niemand in Ustahs ook maar het geringste vermoeden had van het verraad van Erduban. Niemand op Marinde na, volgens Erduban, maar ook zij had daar blijkbaar nooit iets over gezegd tegen haar onderdanen. Zlatan kon het allemaal niet goed overzien, maar dat Marinde daarover nooit iets gezegd had, was volgens hem belangrijk. Hij nam zich voor om daarover de volgende dag met Erduban te praten.