De Ziener – hoofdstuk 9

‘haat’
Uit: Bodo’s rondgang

9. Vos

Toen Bodo nog herder was, besloop een wolf zijn kudde. Bodo zag het beest dichterbij sluipen en zich opmaken om een lam te grijpen. Hij stond op en sprak het beest bestraffend toe. De wolf droop met de staart tussen de benen af.

Larsen keek naar zijn voornaamste aanvoerders, die rond de tafel zaten. Natuurlijk was Caler daarbij, de commandant van de lijfwacht, maar ook de aanvoerders van zijn andere compagnieën en Lister, de admiraal van zijn vloot. Hij moest altijd in zichzelf lachen als hij Lister zo noemde. Admiraal van drie schepen, maar toch het was een grote machtsbron voor hem en daarmee belangrijk.
Maar vandaag ging zijn aandacht vooral uit naar de oudere man die schuin tegenover hem zat. Een krijger, hij schatte hem op een jaar of zestig, misschien iets jonger. Hij had grijze haren met een flard rood er door. De man was enkele maanden geleden bij hem in dienst getreden. Normaal werden nieuwe huurlingen nooit onder zijn aandacht gebracht, maar dit keer wel, want de man had iets bijzonders: hij straalde gezag uit en was angstaanjagend. Ondanks zijn leeftijd was hij goed getraind en zeer bedreven met de wapens. En hij was gewetenloos. Toen hij aangevallen werd in een kroeg, had hij zonder met zijn ogen te knipperen zijn aanvaller afgemaakt. Zo snel, zo simpel dat niemand goed gezien had hoe hij het gedaan had. Toen de wachters hem aanhielden, had hij hen gezegd terwijl hij op het lijk wees: “Zie dat maar als een aanbevelingsbrief”.
De commandant aan wie hij werd voorgeleid, stuurde hem vervolgens door naar Larsen. Larsen keek hem lang aan. De man liet dat rustig gebeuren.
‘Waarom zou ik je niet doden, je hebt één van mijn beste soldaten gedood.’
‘Als dat één van je beste soldaten was, is dat precies de reden waarom je me niet moet doden,’ had de man geantwoord.
Larsen schoot in de lach, maar die stokte in zijn keel toen de man zijn naam zei. ‘Ik ben Aegon, vroeger werd ik Vos genoemd.’
Vos, de legendarische commandant van Naïrs lijfwacht, de man die Bodo gearresteerd had, de man die bijna door Bodo gedood was. De man die zo veel misdaden had begaan dat hij, na Naïr en Scraz, de grootste personificatie van het kwaad was. De man die na de val van Naïr verdwenen was en waarvan velen dachten dat hij dood was. Van schrik en opwinding ging Larsen zitten. Vos bleef rustig staan. Larsen twijfelde er niet aan dat deze man de waarheid sprak
‘Wat kom je hier doen, waar kom je vandaan?’
‘Waar ik vandaan kom, gaat je niet aan. Ik kom je mijn diensten aanbieden.’
‘Waarom aan mij?’
‘Om bekende gronden zal ik nooit in dienst genomen worden door die man uit Dargor of de vrouw uit Vaudan, maar dat is niet de belangrijkste reden. Je bent een interessante speler in het spel en je kaarten zijn goed, daarom kom ik bij jou.’
‘Wat vraag je?’
‘Niet veel, mijn beloning neem ik wel als het mij uitkomt. Wat ik wel wil, is dat mijn echte naam niet bekend wordt. Noem mij daarom Riza, man uit de bossen.’
Zonder verder te vragen had Larsen hem in dienst genomen, maar vertrouwen zou hij hem nooit.
Ook Reainer, een andere commandant, sprak zijn twijfels uit over de man. ‘Hij is gevaarlijk, hij doodt met hetzelfde gemak als waarmee hij ademhaalt. De mannen zijn bang voor hem. Echter, hij is een uitmuntend soldaat. Hij is bekwaam, heeft inzicht en is zonder angst. Maar, bij de goden, het lijkt wel alsof hij in dienst is geweest van Scraz zelf.’
Larsen piekerde er niet over om te vertellen dat Reainer er niet eens zover naast zat. Wel bleef hij zich afvragen hoe hij Vos, want zo bleef hij Riza in gedachten noemen, het beste gebruiken kon.
Nu zat Vos met zijn aanvoerders aan tafel. Hij was de enige die een glas water voor zich had staan. Hij dronk nooit alcohol, had hij eens gezegd. De andere aanvoerders lieten uit niets blijken dat zij verbaasd waren dat Vos ook was uitgenodigd. Ze wachtten af wat Larsen zeggen zou.
Vos bekeek Larsen aandachtig. Hij was nog steeds van mening dat hij zich niet vergist had. Hij had Larsens opkomst met interesse gevolgd, een leider, bekwaam en machtig. Voorheen een man als zoveel anderen, maar dat was de laatste maanden veranderd. Hij sloeg niet meer als een bruut om zich heen. Zijn geweld was verfijnder geworden, gevaarlijker, effectiever. En hij ging heel systematisch te werk. Toen Vos het patroon in zijn daden herkende, was het hem duidelijk: deze man was gewetenloos en doelgericht, een gevaarlijke combinatie voor zijn tegenstanders. Daarom wilde hij die man dienen.
Natuurlijk koesterde Vos geen valse verwachtingen, daarvoor had hij te veel gezien. Hij wist dat Larsen hem zou laten vallen als een baksteen wanneer het hem goed uitkwam, maar ook dat dat risico nu te verwaarlozen was. Dat moment zou misschien ooit komen, maar nog groter schatte hij zijn kans dat hij daarvoor allang via Larsen zijn eigen doelen bereikt had.
Want net als Larsen wist Vos precies wat hij wilde en had hij daar alles voor over. Hij wilde wraak, wraak op de man die hem zo vaak kwam opzoeken in zijn dromen. Dromen die hem bezochten sinds die afgrijselijke middag in de burcht van Dargor. Die middag dat hij Bodo voor Naïr bracht. Vos moest bekennen dat hij die dag dat Bodo in het oude woud zijn mannen gedood had en hij ternauwernood ontsnapt was, bang was geweest als nooit tevoren. Maar die angst viel in het niet bij de doodsnood die hij die middag in de burcht van Dargor ervoer, toen Bodo Naïr van zijn verstand beroofde en hem vernietigde. Want zo moest Bodo dat gedaan hebben, het kon niet anders. Vos had Naïr aangekeken toen die tegenover Bodo stond en had gezien dat de waanzin in hem voer. Het was de dag dat voor Vos de wereld verging en daarvoor wilde hij zich wreken.
‘De sneeuw is verdwenen. Het is tijd om in actie te komen!’
Tevreden keek Larsen de kring rond. Hij zag dat zijn mannen hem vragend aankeken, iedereen behalve Vos. Allemaal hadden ze geprobeerd hem te begrijpen, hem uit te horen over zijn plannen. Maar hij had nooit iets los gelaten, hij had ze alleen gedwongen zich de laatste maanden heel anders te gedragen dan de jaren daarvoor. In plaats van mensen af te persen, moesten ze rechtvaardig zijn. In plaats van te verkrachten, moesten ze verkrachters ophangen en in plaats van bacchanalen aan te richten moesten ze offeren in de tempel. Natuurlijk zagen ze het effect ervan op de mensen. Eerst waren zij wantrouwig geweest, bang als een hond die niet anders gewend is dan klappen te krijgen en nu opeens met liefde behandeld wordt. Die kan ook niet anders dan angstig kijken naar de hand die hem eten geeft. Maar gaandeweg nam die angst af, al verdween die nooit. De mensen besloten hun voordeel te doen met de verandering. Dat zagen zijn aanvoerders en dat begrepen ze, maar wat het plan daarachter was, zagen ze niet. Nu hoopten ze duidelijkheid te krijgen. Ze wachtten daarom gespannen af.
‘We gaan op zoek naar een man. We gaan Bodo vinden, liever dood dan levend, maar we gaan hem vinden. Met hem gaan we de wereld veroveren, te beginnen met Dargor, daarna nemen we Ustahs.’
Niemand zei iets, ze keken hem vragend aan. Dit was teveel, te groots en ze vroegen zich af of Larsen gek geworden was, maar zijn houding was niet in overeenstemming met zijn woorden. Hij was ontspannen en keek zijn aanvoerders één voor één rustig aan.
‘Nee, ik ben niet gek geworden. Ik weet wel dat ons leger nu nog te klein is om Ruben te verslaan, laat staan om die ijskoningin uit het oosten uit te roken. Maar zodra we Bodo hebben, zal iedereen zich achter ons scharen, zelfs Ustahshi zullen voor ons vechten. Van Bodo zullen we een god maken en hij zal onze zaken regelen.’
‘Vandaar dat jij niet meer drinkt en trouw de goden offert.’
Het was Reainer die dit zei. Zijn gedachten gingen razendsnel. Hij moest denken aan twee strijdmakkers van hem, aanvoerders net als hij. Tien dagen geleden waren ze dood gevonden, vermoord in een steegje achteraf. Nu twijfelde Reainer er niet meer aan dat Larsen daar zelf de hand in had gehad. Het waren mannen geweest van het eerste uur. Ze hadden de opmars van Larsen meegemaakt, mogelijk gemaakt zelfs. Maar in tegenstelling tot hem konden ze geen maat houden. Ondanks dat Larsen het verboden had, waren ze doorgegaan met verkrachten en afpersen. Reainer snapte nu dat dat niet paste in de plannen van Larsen en dat zijn oude strijdmakkers dat met de dood hadden moeten bekopen. De beul, wist Reainer zeker, was Riza geweest, die geheimzinnige strijder. Niemand anders zou het hebben aangedurfd om een aanvoerder aan te vallen. Maar die Riza was voor niemand bang.
Reainer liet de gedachte even op zich inwerken en hoe vreemd het ook was, het gaf hem vertrouwen. Hij wist nu dat Larsen de regie niet kwijt was, integendeel, Larsen wist wat hij wilde en werkte doelgericht aan de uitvoer van zijn plannen.
Larsen grijnsde. ‘Het is alleen jammer dat Bodo dit nog niet weet, maar dat komt wel. Het belangrijkste is dat het volk het wel weet. Bodo is God en wij zijn zijn oprechte dienaren. En die ijskoningin uit het oosten is zijn grootste vijand en daarmee de onze. Of is het precies andersom?’ Larsen schoot in de lach en zijn mannen deden met hem mee.
De enige die niet lachte was Vos, maar dat viel niemand op, zelfs Larsen niet.