De Ziener – hoofdstuk 8

‘een droom’
Uit: Bodo’s rondgang

8. Vaudan

De rover zag hem als een weerloos slachtoffer, een man alleen op zijn paard. Hij grijnsde, dit was een buitenkansje. Hij sprong voor de ruiter op het pad, het zwaard getrokken, klaar om toe te slaan. De eenzame ruiter schrok echter niet, integendeel hij keek hem rustig aan. Hij had doordringende, bruine ogen, onpeilbaar diep.
‘Vriend, waarmee kan ik u helpen?’
Verlamd liet de rover zijn zwaard uit zijn handen vallen, zakte op zijn knieën en begon te huilen. De ruiter stapte af en raakte hem even aan. Daarna klom hij weer op zijn paard en vervolgde zijn weg.
De rover wist niet hoelang hij op het pad gezeten had. Toen zijn tranen eindelijk opgedroogd waren, stond hij op, smeet zijn zwaard weg en trok naar één van de kleine dorpjes in de omgeving. Daar zocht en vond hij werk als landarbeider.

De volgende dag reden ze in alle vroegte weg. Werder deed hen, samen met alle bewoners van de westelijke wachtpost van de tunnel, uitgeleide. Zlatan, die vlak achter de koets reed, zag dat iedereen een glimp probeerde op te vangen van Erduban, maar dat ze ook naar hem wezen wanneer hij voorbijreed. Hij voelde zich trots en opgelaten tegelijkertijd. Erduban leek daar geen last van te hebben. Geheel tegen zijn gewoonte in had hij de gordijnen van de koets open gelaten, zodat iedereen naar binnen kon kijken en stak af en toe zijn hand op als hij mensen zag zwaaien. Talin reageerde niet op de mensen buiten de koets, ze keek strak voor zich uit. Zlatan vroeg zich af of zij de mensen eigenlijk wel zag.
Zodra ze de ingang voorbij waren, bleef Werder, die naast de koets was meegelopen, staan. Hij stak zijn hand op als groet. De reizigers reden langs hem heen, het schemerduister van de tunnel in.
Om de twintig passen waren olielampen opgehangen. Nadat Zlatans ogen zich hadden aangepast aan de omstandigheden, kon hij de tunnel wat beter bekijken. Wat hij zag benam hem de adem. De hele tunnel was rijk gedecoreerd, geen stukje wand was onbeschilderd. Dit gold ook voor de bovenkant van de tunnel. En de schilders waren geen amateurs geweest, de schilderingen waren echte kunstwerken. Zlatan had nog nooit zoiets gezien, ook de versieringen in de vesting van Dargor vielen hierbij in het niet. De geschilderde draken leken uit de muren te komen, de sieraden die de goden en godinnen droegen schitterden. Zlatan probeerde alle goden te herkennen en hun namen te onthouden. Want Erduban had hem de opdracht gegeven de tunnel goed te bekijken en hem later te vertellen wat hij gezien had. Zlatan wilde de tovenaar niet teleurstellen en nam dus alles zo geconcentreerd mogelijk in zich op.
Het wegdek was vlak wat het reizen in dit deel van de tunnel licht maakte. Het enige dat het zwaar zou kunnen maken, was dat de tunnel het hele eind zou stijgen. Maar daar hadden ze op dit moment nog geen last van. Naarmate de dag vorderde, begon het reizen in de tunnel Zlatan te vervelen. De tunnel was nog steeds prachtig versierd, maar na verloop van tijd had Zlatan het gevoel dat hij alle goden al een paar maal gepasseerd had. Hij stapte bij Erduban in het rijtuig en begon daarover te mopperen. Die keek hem ongelovig aan.
‘Heb je dan alles al gezien? Ik had vroeger een collega, Bramas heette hij, een groot tovenaar. Hij zou een jaar van zijn leven gegeven hebben om een maand honderd meter van deze tunnel te mogen onderzoeken en jij zegt dat je het nu al zat bent. Jij zegt dat als je een paar passen van deze tunnel gezien hebt, je de hele tunnel gezien hebt. Jongen, je …’
Erduban werd rood in het gezicht, in zijn verontwaardiging liep wat speeksel uit zijn mond. Hij veegde het weg met zijn hand. Zlatan keek ongelukkig, zo’n uitbarsting had hij van de tovenaar niet verwacht. Talin schoot in de lach. Ze keek Zlatan vriendelijk aan terwijl ze Erduban een zakdoek aanreikte om zijn mond af te vegen.
‘Zeventig jaar geleden zou ook u deze tunnel zo snel mogelijk achter u willen laten, op zoek naar het licht, smachtend naar de overdaad van Vaudan, dus val hem niet te hard.’
Erduban zakte achterover.
‘Je hebt gelijk, mijn kind, je hebt gelijk. Natuurlijk wil de jeugd niet in het duister reizen, kan de jeugd de waarde niet inschatten van duizend jaar kunstgeschiedenis. Daarvoor is het ook de jeugd. Maar het zou mooi zijn als ze er wel iets van zagen, als ze het wel konden waarderen. Uiteindelijk zou het zoveel leed kunnen voorkomen.’
‘Maar ik heb het wel gezien hoor, tovenaar, al die goden, al die verhalen, al die… Maar ’t is alleen …,’ Zlatan zweeg even, ‘het is alleen een beetje saai na een hele ochtend. De eerste draak is indrukwekkend, de tweede draak is prachtig, de derde draak is groots, maar de vierde draak is … ehh … vooral de vierde draak.’
Ze schoten alle drie in de lach.
‘Je zult wel gelijk hebben, voor jou lijken alle draken op elkaar, maar als je toch zou letten op de verschillen, zou je zelfs daarin nog een heel verhaal kunnen zien.’
De tijd daaropvolgend wees Erduban op tal van overeenkomsten en verschillen tussen de draken en de betekenis daarvan. De draken stonden voor de diverse goden, legde Erduban uit, en in hoe ze zich onderscheidden, werden de eigenschappen van die goden tot uitdrukking gebracht. Zlatan luisterde aandachtig, want Erduban was een goede leraar die de aandacht wist te trekken en te behouden van iedereen binnen zijn gehoor. Toen Zlatan na de les weer te paard de koets volgde, keek hij met meer interesse dan voorheen naar de schilderingen.
’s Nachts overnachtten ze in de tunnel en ook de volgende dag reisden ze in het donker. Vroeg in de ochtend, tenminste Zlatan dacht dat het vroeg in de ochtend was, hij wist het niet zeker, passeerden ze een met grote vaten olie beladen wagen. De wagen stopte bij elke lamp, waarna mannen het oliereservoir vulden. Hakim vertelde hem dat deze mensen vier dagen deden over een tocht van het oosten naar het westen of omgekeerd en dat elke twee dagen een ploeg door de tunnel werd gestuurd om de vaten te vullen. Steeds waren hiervoor drie ploegen aan het werk. Zlatan benijdde deze mannen die altijd in het duister werkten niet.
Vlak nadat ze de wagen gepasseerd waren, kwamen ze bij een afsplitsing. Erduban had Zlatan hierover al verteld, ze waren nu bij het graf van de koningen. Bij de ingang stonden twee stenen ridders. Ze zagen er afschrikwekkend uit. Erduban vertelde dat het iedereen verboden was om deze gang te betreden. Alleen de vorsten uit het huis van Atorro was dit toegestaan. De laatste maal dat iemand deze gang in was gegaan, was de keer dat Marinde haar vader begroef, nu al weer achttien jaar geleden. Het moet een trieste gang zijn geweest, de eenzame vrouw die helemaal alleen haar vader moest bijzetten op zijn plek tussen zijn voorvaderen. Atorro was in een grote stoet tot aan de ingang van het graf gebracht. Daar bleef iedereen staan. Alleen Marinde was de gang ingelopen met aan de hand het paard dat de wagen trok waarop Atorro’s doodskist stond. Na een tijdje kwam Marinde weer buiten met het paard en wagen. De kist met daarin het gebalsemde lichaam van haar vader was achtergebleven. Zlatan huiverde toen Erduban dit verhaal vertelde en probeerde zich te verplaatsen in de vorstin. Hoe alleen moet zij zich hebben gevoeld toen zij zonder hulp haar vader naar zijn laatste rustplaats bracht. Elasser had naast haar moeten staan, of Bodo, maar er was niemand. Helemaal alleen had zij die gang moeten maken. Zlatan kreeg het koud. Hij was blij dat ze slechts kort eer betoonden aan de doden en snel doorreden.
Die avond bereikten ze het einde van de tunnel. Zlatan slaakte een zucht van verlichting toen hij de sterrenhemel weer kon zien.
‘Daar ligt Vaudan,’ zei Hakim die met hem mee de tunnel uit was gelopen, terwijl hij wees naar lichtjes die ver beneden hen in het dal te zien waren.
Daarna draaide hij zich om en keek naar de enorme wachters die buiten de tunnel de wacht hielden. In vergelijking met deze beelden vielen alle andere beelden die Zlatan gezien had inderdaad in het niet. Het waren ridders te paard die iedereen die het waagde de tunnel te benaderen, streng aankeken. Ze waren hoger dan een huis van zes verdiepingen.
Hakim was niet onder de indruk van hun strenge uiterlijk. ‘Te lang heb ik jullie niet gezien, goede vrienden,’ zei hij zacht. ‘Het is mij een vreugd om u weer te mogen begroeten.’
Doordat Hakim de beelden zo vriendelijk toesprak, bekeek Zlatan ze met andere ogen. Waar ze hem eerst heel streng aankeken, meende hij nu ook een vaderlijke, bijna bezorgde blik in hun ogen te zien.
‘Kom, ik heb honger,’ zei Hakim.
Ze draaiden zich om en liepen de grote hal in die de ingang van de tunnel vormde. Daar was ruimte genoeg om de paarden te stallen en om een kamp op te slaan. Een groot kampvuur brandde al, het hout was hen gegeven door een kleine compagnie van Ustahshi die bij de ingang van de tunnel gelegerd was. Het waren vriendelijke mannen die net zo nieuwsgierig waren naar hen als omgekeerd. Al snel zaten het reisgezelschap en de Ustahshi gebroederlijk naast elkaar bij het vuur. Even later zongen zij gezamenlijk hun liederen.

De volgende dag vertrokken zij in alle vroegte. Het was nog donker en koud, maar ze reden naar het oosten, de opgaande zon tegemoet. Hakim had haast, vandaag wilde hij Vaudan bereiken. Vaudan de mooie stad, de vrolijke stad, de stad met torenspitsen die tot in de hemel reikten.
Zlatan straalde. Op het tijdstip dat hij normaal bij Erduban in de koets stapte voor zijn dagelijkse lessen, deed hij iets wat hij nog nooit eerder gedaan had. Hij reed naar de koets en gebaarde Erduban het raam open te klappen. Die deed dat met een vragend gezicht.
‘Tovenaar,’ riep hij, ‘vandaag zal ik niets kunnen leren. Ik wil te graag Vaudan zien.’ En hij gaf zijn paard de sporen.
Erduban klapte het raam weer dicht, keek Talin aan en schoot in de lach.
‘Zo te zien zijn mijn lessen een succes, maar is dit het succes waar ik op hoopte?’
‘Zeker,’ riep Talin, ‘dit wilde je precies, een jongeman die heeft leren nadenken en zelf keuzes maken. Jij wilde dit, maar of Ruben dit wil, is volgens mij een andere vraag.’
Samen keken ze Zlatan na die voor hen uit reed en langzaam de afstand tussen hem en de koets vergrootte.
‘Een prima jongen,’ zei Talin zachtjes, ‘een prima vent.’

De weg was goed. Hoewel het nog steeds winter was en ze hoog in de bergen waren, was de weg sneeuwvrij. Later zagen ze dat na elke sneeuwbui een schoonmaakploeg op pad werd gestuurd om daarvoor te zorgen. Toen Zlatan dat vol bewondering tegen Hakim zei, antwoordde die dat dat geen kunst was.
‘Laat ze maar wat doen voor al die centen die ze ons afnemen met die tol van hen.’
Maar Zlatans bewondering werd er niet minder om.
‘Ooit, als wij wat meer welvaart kennen moeten wij net als zij de wegen begaanbaar houden. Dat komt de handel en daarmee onze welvaart ten goede. Het is toch waanzin dat ze zelfs de sneeuw wegvegen zodat anderen snel kunnen reizen? Waanzin, maar prachtige waanzin.’
Ze daalden snel. Halverwege de ochtend kwam hen een groep ruiters tegemoet. Ze zagen ze al van ver aan komen rijden. Toen ze vlakbij waren, liet Hakim de stoet stilstaan. De aanvoerder van de ruiters reed tot vlak voor Hakim.
‘Gegroet eerwaarde Erduban, prins Zlatan, Hakim, reizigers uit Anthune, welkom in Ustahs. Het is ons een eer om u te mogen escorteren naar onze hoofdstad.’
Nadat hij was uitgesproken, liet hij zijn mannen omkeren en met de Ustahshi als ceremonieel escorte reden ze aan het eind van de middag onder de poort van Vaudan door. Voor de poort stonden honderden mensen en langs de weg naar de burcht stonden er nog veel meer. Ze juichten toen de koets voorbij reed. Iedereen probeerde een glimp van Erduban op te vangen en, viel Zlatan op, ook naar hem werd gewezen. Hij werd rood en keek steeds strakker naar de grond. Hij was een goede ruiter, maar nu werd hij bang dat hij van het paard zou vallen. Gelukkig gebeurde er niets bijzonders.
Ondanks dat hij amper om zich heen durfde te kijken door alle aandacht die hij op zich gericht voelde, zag hij toch wat van de stad waar ze doorheen reden. De huizen waren hoger dan in Dargor en de straten leken daardoor smal. Toch maakte de stad een open indruk op hem. Misschien kwam dat door de grote ramen in de huizen, de bloembakken op de vensterbanken, de kleine grasperkjes en de terrassen op de pleinen.
Door de smalle straten reden ze heuvelopwaarts naar de door een muur omgeven burcht, die boven de stad uitstak. Bij de poort die de burcht ontsloot, stapte iedereen van zijn paard en Erduban klom uit de koets. Omstanders klapten. De tovenaar draaide zich even om en keek naar de mensen die bij de poort stonden. Hij zwaaide kort naar hen.
Talin ondersteunde hem en zo liep hij, gevolgd door de rest van het gezelschap, de burcht in. Binnen de poort stond een gewapend escorte in galatenue. Ze salueerden toen Erduban voorbij liep. Ze waren nog maar amper uit het zicht van de mensen of Talin stond stil. Ze riep iets naar één van de knechten. Deze draaide zich om en kwam vrijwel direct terug met de rolstoel van Erduban. Blijkbaar was die, gelijk nadat ze waren uitgestapt, uit de koets gehaald. Erduban ging met een zucht van verlichting in de stoel zitten. Hij was bleek, zijn handen trilden. Hierna liepen ze snel naar de eigenlijke burcht, terwijl Talin de stoel van de tovenaar duwde.
Zodra ze de burcht bereikten, zwaaide een grote deur open. Meteen daarop stapte een vrouw naar buiten. Ze had lange bruine haren die ze in een staart droeg. Door haar haren was een ketting gevlochten en op haar voorhoofd droeg ze een diadeem. Die schitterde van ver. De vrouw droeg een eenvoudige, witte jurk met daarover een mantel en maakte een statige indruk. Ze liep tot vlak voor Erduban, daar bleef ze staan. Erduban stapte uit de rolstoel en boog het hoofd. Marinde pakte hem bij de hand en omhelsde hem.
‘Het is goed om u weer te mogen begroeten, tovenaar. Lang ben ik daar niet toe in staat geweest. Misschien heb ik u daarmee onrecht gedaan. Het zij zo. Nu ben ik blij dat ik u welkom mag heten in mijn huis. Erduban, leermeester van Bodo, mag ik u mijn dochter voorstellen? Dit is Roos, Bodo’s dochter.’
Een jonge vrouw stapte, toen Marinde uitgesproken was, uit de deuropening naar voren. Erduban bekeek haar aandachtig. Hij werd nog bleker dan hij al was en wankelde. Talin, die naast hem stond, ving hem op en liet hem langzaam weer in zijn stoel zakken. Nadat hij weer zat, keek hij Roos opnieuw aan.
‘In je ogen herken ik je vader,’ zei hij. ‘Het is alsof ik Bodo weer zie.’
Roos boog zich voorover en gaf de oude man twee kussen op de wangen. Daarna liep iedereen de burcht binnen.