Het Kamper Treintje

Het Kamper Treintje
Voor Lieuwe
Clement Roorda

 

 

Over het spoor tussen Kampen en Zwolle rijdt een treintje. Hij rijdt eerst van Kampen naar Zwolle en daarna weer terug. Twee keer per uur doet hij dat.
Het is een mooie trein. Buiten glimmend geel, binnen mooie rode stoelen. De deuren gaan automatisch open en dicht. Op de muren heeft een meneer schilderijen gemaakt van tulpen: rode en gele. Geen wonder dat het Kamper Treintje trots is op zichzelf.

 

 

Elke dag brengt het Kamper Treintje mensen weg. Vrolijke mensen, dikke mensen, oude mensen, jonge mensen, slaperige mensen, mensen met grote tassen, een meneer met een kleine baby, mevrouwen en kinderen. Aan het einde van de dag brengt het treintje dezelfde mensen weer terug.
Soms is het druk in het treintje en moeten mensen blijven staan. Soms is het rustig. Als het heel druk is rijdt het Kamper Treintje niet alleen. Dan rijdt hij samen met een ander treintje. Dat is helemaal gezellig.

 

 

‘Ik rij elke dag heen en weer, elke dag hetzelfde stukje langs hetzelfde weiland, langs dezelfde rivier, langs dezelfde koeien. Ik hoor mensen praten over de zee, de bergen, de grens, de bossen, ik wil meer van de wereld zien,’ denkt het Kamper Treintje op een dag.
Als iemand van het spoor een keer de wissel niet goed heeft gezet, gaat het treintje er dan ook vandoor. Stiekem, zonder dat iemand het ziet.

 

 

Voor het eerst kan het Kamper Treintje uren rijden. Niet meer meteen weer terug. In plaats van langs rivieren over rivieren. Eindelijk ziet het treintje bossen. Tjonge, wat zijn dat veel bomen zeg!
Opeens hoort treintje mensen praten in een andere taal. ‘Oeps,’ denkt het Kamper Trein-tje, ‘dan ben ik over de grens gegaan. Jam-mer dat ik die gemist heb.’

 

 
In Kampen zijn de mensen verdrietig. Hun mooie trein is weg.
‘Wie heeft onze trein gezien?’ staat in de krant en ‘treintje kom toch terug.’
‘Nou, mooi niet,’ denkt het treintje als hij dat hoort van een oude stoomlocomotief. ‘Want dit is veel te leuk. Almaar rijden. Niemand die meer de voeten aan mij veegt. Geen hond die een plasje doet. Geen man die stiekem een sigaretje rookt. Het rijden in de bergen. En de zee die is zo mooi,’ zucht het treintje als hij op een avond de zon er in onder ziet gaan.
Nee, het Kamper Treintje wil nooit meer terug.

 

 

Ondanks al die mooie dingen mist het Kamper Treintje toch wel iets. Hij weet alleen niet wat.
‘Ik mis het gepraat met de andere trein,’ denkt hij opeens. ‘Het geklets van de mensen. Het gelach van de kinderen. Het geblaf van de grote gele hond van de meneer met die witte stok. Ik mis gezelligheid.’
Want niemand rijdt meer met hem mee. Mensen rijden alleen van ergens naar ergens en hij rijdt van nergens naar nergens, zomaar in het wilde weg. Als er maar spoorrails liggen.

 

 
Daarom stopt het Kamper Treintje op een station. ‘Rij toch met mij mee,’ zegt hij. Maar niemand verstaat hem. En niemand stapt bij hem in.
‘Hé treintje,’ bromt een grote intercitytrein, ‘ik moet daar staan, ga weg of ik duw je weg.’
Het Kamper Treintje gaat, al roept hij wel over zijn schouder: ‘maar ik heb lekker schilderijtjes van tulpen hangen en jij niet!’
Maar dat weet het Kamper Treintje niet zeker. Want treintjes zitten nooit in andere treintjes.

 

 
‘Ik ga weer naar huis,’ zegt het Kamper Treintje tegen zichzelf. Maar wie hij het ook vraagt, niemand weet de weg naar het spoor tussen Kampen en Zwolle.
‘Ga recht door,’ zegt de één.
‘Ga de derde wissel links,’ zegt een ander.
Zo rijdt het Kamper Treintje maar. Door bossen. Over bergen. Langs dorpen en steden en zelfs weer langs de zee. Maar leuk vindt hij het niet meer. Hij mist thuis. Dagen en dagen rijdt hij door. Hij wordt moe en moet huilen. ‘Rij maar met mij mee,’ zegt een grote blauwe trein met een vreemd accent die meelij krijgt. ‘Ik breng je wel thuis.’
Samen rijden ze verder. Het land wordt weer plat, de weiden groen, de rivieren breed. Het treintje ziet een molen en kan de mensen weer verstaan.
‘Jammer,’ denkt het Kamper Treintje even, ‘toch weer de grens gemist.’

 

 
Opeens herkent hij de omgeving. ‘Als ik nu rechtdoor ga en in Zwolle links,’ roept hij uit, ‘dan kom ik weer thuis, op mijn eigen oude rails.’
Hij bedankt de grote blauwe trein en gaat alleen het laatste stukje. Hij hoort de mensen juichen op het station.
‘Onze trein is weer terug,’ roept een meisje.

 

 

Het Kamper Treintje moet bijna huilen van geluk, zo vriendelijk is iedereen voor hem. Niemand is boos.
‘Ik ga je lekker schoonmaken,’ zegt iemand van het spoor.
‘En ik rij weer elke dag met je mee,’ zegt een oude man.
‘Weer thuis, nu ga ik nooit meer weg,’ roept het Kamper Treintje, als hij de prachtige ri-vier en het mooie stationnetje ziet.

 

 
Het treintje rijdt nu weer van Kampen naar Zwolle en terug. Twee maal in het uur. Men-sen rijden dagelijks met hem mee. Als het druk is rijdt het treintje met z’n tweeën. Dan kan hij heerlijk vertellen over zijn avonturen. Het Kamper Treintje is gelukkig.

 

 
Maar soms, heel soms, ‘s avonds laat, als je onder het viaduct staat wanneer het treintje er overheen rijdt, kan je, als je heel goed luistert, horen dat het treintje zucht: ‘ik hoop dat de wissel open staat. Kan ik weer eens op reis. De grens opzoeken. De zon in de zee zien ondergaan.’

 

 
Flaptekst:
Het Kamper Treintje rijdt elke dag van Kampen naar Zwolle en weer terug. Hij wil wel eens wat meer van de wereld zien. Als op een dag de wissel niet goed staat gaat hij er dan ook vandoor. Maar dat valt tegen. Gelukkig vindt hij de weg naar huis weer terug.

Tekst en Illustraties: Clement Roorda
Uitgever: Uitgeverij Anthune
Meer informatie: www.anthune.nl
1e druk 2008
©1999/2008 Clement Roorda
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldiging en – of  openbaar gemaakt worden, door middel van druk, (foto)kopie,  microfilm, of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande  schriftelijke toestemming van de auteur.