Het Kamper Treintje en de boze treinmeneer

Het Kamper Treintje en de boze treinmeneer
Voor Sybren

Clement Roorda

 

 

 

Het Kamper Treintje rijdt langs de huizen. De zon glinstert in zijn pas gepoetste ramen. De tulpen op de schilderijtjes staan er mooi bij. Vrolijk dendert het treintje over een viaduct. Leuk vindt hij dat, een beetje herrie maken. En dan lekker vol gas door de weilanden. Het treintje heeft er zin.

 

 

Aan het begin van de dag is het druk geweest. De man met de witte stok en de gele hond. De mevrouw met die fiets met hele kleine wielen. De kinderen met de veel te zware tassen. De jongen met draadjes in zijn oren waar herrie uit komt. Iedereen is mee geweest. Maar nu is het weer wat rustiger.

 

 

Een deftige meneer zit met andere meneren en een mevrouw in de voorste coupé. Ze hebben dikke mappen vol papieren bij zich. Daarop staan dezelfde figuren als op zijn ei-gen buitenkant.
De meneren en de mevrouw praten met elkaar. Tracés, voorkeurroutes inspraakrondes, bestemmingsplannen, voorfinancieren, rentabiliteit, geluidsoverlast en nog meer woorden waar het treintje niets van begrijpt. Maar ze rollen wel lekker, die woorden.

 

 

‘…en hier gaat de trein dan weg. Het station komt aan de overkant. Die lijn zal deel uitmaken van een veel groter traject. Zoals nu zal het Kamper Treintje nooit meer rijden.’
NOOIT MEER RIJDEN. Ze hebben het over hem. Die meneer die dat zegt dat is…, dat is de boze treinmeneer. Het Kamper Treintje weet het zeker. En de boze treinmeneer heeft het op hem gemunt. Zeker nog omdat hij ooit is weggelopen. Dan moet ik in de shredder en word ik een tram of erger nog: een auto.

 

 

Nooit meer rijden. Nooit meer zon. Nooit meer regen. Nooit meer gekriebel van al die voeten over zijn buik. Nooit meer vrolijk getingel van de overgang. Geen tulpen meer. Geen rivieren meer. En zelf komt hij op dood spoor terecht. Wachten op de roest. En uiteindelijk de shredder, wat dat ook is. Vermalen worden en gerecycled tot tram of, erger nog tot auto.
Oh, hij hoort het zijn moeder nog zeggen: ‘jongen pas jij maar op. Als jij niet oplet komt de boze treinmeneer. Die rolt je spoor op en bouwt je om tot auto.’

 

 

‘Ja maar dat wil ik niet,’ roept het treintje. ‘Als dat gebeurt, dan ga ik weg.’
Zonder na te denken trapt hij op de rem en gaat hij de andere kant op. De boze trein-meneer en al die andere meneren en de mevrouw vallen op de grond. Papieren liggen overal. Mensen roepen. De conducteur blaast op zijn fluit.
Maar het treintje hoort niets. Hij wil weg, weg van de boze treinmeneer.

 

 

Daar komt Zwolle, daar is Zwolle al weer voorbij. De overweg rinkelt, de bomen gaan op en neer, helemaal van slag.
‘Stop,’ roept de conducteur.
‘Stop,’ roept de machinist.
‘Stop,’ roepen de meneren en de mevrouw.
‘Stop,’ roept de mevrouw met de dikke buik.
‘Ik wil er uit,’ huilt het kleine jongetje.
Maar het treintje hoort niets. Hij wil weg, weg van de boze treinmeneer.

 

 

Uren rijden ze door. Langs bomen en een bos. Langs rivieren en een meer. Even meent het Kamper Treintje zelfs de zee te zien.
‘Trein op hol,’ hoort het treintje op de radio. Meer kan het treintje niet verstaan door het gegil van de mensen. Eindelijk wordt het rustig.
‘Hé treintje, waarom doe je dit nou?’ vraagt een meneer met een grijze baard.’
‘Ik ben bang voor de boze treinmeneer,’ snikt het Kamper Treintje. ‘Die wil mijn spoor oprollen, een bestemmingplan en naar de andere kant.

 

 

 

En dat komt omdat ik vroeger eens ben weggelopen en nooit goed naar m’n moeder geluisterd heb’.
‘Hè?’ zegt de meneer met de grijze baard.
‘Hè?’ zegt de nette meneer.
‘Hè?’ zeggen de andere meneren en de mevrouw.
‘Hè?’ zegt de mevrouw met de dikke buik.
‘Wat bedoel je nou?’ vraagt de kleine jongen.
Dan vertelt het treintje alles wat hij gehoord en begrepen heeft. Iedereen luistert.

 

 

‘Maar dat gebeurt niet,’ zeggen de nette meneer en de andere meneren en de mevrouw. ‘Jij blijft echt wel rijden hoor. Je komt niet in de shredder terecht. Je wordt alleen maar groot. In plaats van rijden tussen Zwolle en Kampen ga je rijden naar Lelystad, Leeuwarden en Amsterdam. En misschien zelfs nog wel eens naar de grens.’

 

 

‘Echt?’ vraagt het treintje terwijl het zijn tranen droogt.
‘Echt,’ zegt de nette meneer.
‘Echt,’ zeggen de andere meneren en de mevrouw.
‘En u bent niet de boze treinmeneer?’
‘Nee,’ zeggen de nette meneer en de andere meneren en de mevrouw.
‘De boze treinmeneer bestaat niet al vind ik dat aan één kant jammer,’ bromt de conducteur. Want hij is nog wel een beetje boos omdat het treintje niet naar hem geluisterd heeft.

 

 

‘Sorry,’ fluistert het Kamper Treintje. ‘Ik zal jullie terug brengen.’
Heel voorzichtig remt het treintje. En langzaam rijdt hij weer de andere kant op.
‘Gratis koffie voor de schrik,’ roept de meneer van het koffiekarretje.
‘Nou, doe mij maar wat anders,’ zeggen de mevrouw en de meneren en de nette meneer.
Daar rijden ze weer langs de zee, een meer, een rivier, langs bomen en een bos. Over-gangen rinkelen vrolijk hun groet en wuiven met hun bomen. Eindelijk komen ze weer in Kampen aan.

 

 
‘Beloofd,’ fluistert het treintje als de nette meneer in Kampen uitstapt. ‘Ik kom niet in de shredder terecht? U rolt mijn spoor niet op? Ik word alleen maar groter en kan rijden naar Amsterdam en Lelystad, naar Leeuwarden en zelfs naar de grens?’
‘Beloofd,’ zeggen de nette meneer en de andere meneren en de mevrouw. ‘Alleen dit mooie uitzicht raak je kwijt en dat is toch wel een beetje jammer.

Flaptekst: het Kamper Treintje brengt hele belangrijke passagiers naar Kampen. Ze praten over de toekomst. Dan hoort hij dat hij nooit meer rijden zal. Hij schrikt en gaat er vandoor. Maar als hij later vertelt waar hij bang voor is valt het allemaal gelukkig toch nog mee.

 

 

Tekst en Illustraties: Clement Roorda
Uitgever: Uitgeverij Anthune
Meer informatie: www.anthune.nl
1e druk 2008
©2000/2008 Clement Roorda
Niets uit deze uitgave mag worden verme-nigvuldiging en – of openbaar gemaakt wor-den, door middel van druk, (foto)kopie, mi-crofilm, of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.